294
MAANDAG 11 JULI 1932.
Stadhuisvraagstuk.
(Huurman.)
III. Voorstel in zake de te ontwerpen plannen voor den
bouw van een nieuw Raadhuis.
(Zie Ing. St. No. 145.)
waarbij tevens aan de orde komen het amendement van
den heer Huurman, luidende:
„Ondergeteekende heeft de eer den Raad voor te stellen,
behalve de do^r B. en W. in No. 145 der lngek. Stukken
voorgedragen architecten mede uit te noodigen plannen te
ontwerpen voor den bouw van een nieuw Raadhuis, de archi
tecten B. Buurman en Ir. Jan van der Laan bouwk. Ing.,
beiden wonende te Leiden.",
en de amendementen van den heer Knuttel, luidende:
„Ondergeteekende stelt als amendementen op voorstel No. 145
voor:
a. In plaats van den architect A. J. Kropholler te Was
senaar uit te noodigen den architect van der Vlugt te
Rotterdam, bouwmeester van het fabrieksgebouw van Van
Nelle, en indien deze niet in ammerking zou wenschen te
komen den architect Frijthoff, bouwmeester van het raadhuis
te Enschedé.
b. In de commissie van advies, in plaats van Ir. G. L. Driessen
te benoemen lr. J. H. Plantenga, directeur van de Academie
voor beeldende kunsten te 's-Gravenhage."
De heer Huurman vindt het jammer, dat Burgemeester en
Wethouders bij de keuze van de architecten alleen hun oog
hebben gericht op hen, die buiten Leiden wonen. Het voor
gedragen drietal acht hij alleszins capabel, maar ook in Leiden
zijn z.i. architecten, die in aanmerking komen.
De bouw van een Raadhuis komt niet iederen dag voor en
men kan dus niet zeggen, dat er specialiteiten zijn op het
gebied van Raadhuisbouw.
Als spreker goed is ingelicht, is den heer Blaauw opgedragen
de bouw van het Raadhuis van Bloemendaal en den heer
Kropholler de bouw van een Raadhuis te Waalwijk.
De heer Mertens heeft, zoover spreker weet, nimmer een
Raadhuis gebouwd.
Men kan dus z.i. het voorgedragen drietal niet verdedigen
met de opmerking, dat deze heeren specialiteiten op dit ge
bied zijn.
Aangezien in Leiden meerdere architecten wonen, die lid
zijn van den Bond van Nederlandsche Architecten, vindt
spreker het onverklaarbaar, dat Burgemeester en Wethouders
het niet wenschelijk hebben geacht ook een paar Leidenaren
uit te noodigen.
Dit getuigt niet van veel gemeenschapsgevoel. Moet men
voor datgene, wat men dichtbij kan krijgen, ver gaan?
Spreker stelt de vraag: waarom niet een paar Leidsche archi
tecten in de gelegenheid gesteld hun krachten te toonen. Nu
worden zij van te voren uitgeschakeld en wordt het odium
van ongeschiktheid op hen gelegd.
Er zal in Leiden een Raadhuis worden gebouwd en wat
zou aangenamer zijn dan dat onder de Leidsche bevolking
een architect werd gevonden, die door de commissie, welke
Burgemeester en Wethouders zal voorlichten, zou worden
aanbevolen den bouw uit te voeren.
Het is gebruik, de nagedachtenis te eeren van menschen,
die 200 a 300 jaar geleden in Leiden hebben gewoond, er
wordt zelfs en zeer terecht een standbeeld voor op
gericht. Ook worden schilderstukken voor de Lakenhal aan
gekocht van schilders, al zijn ze minder bekend alleen
omdat ze in Leiden hebben gewoond.
Waarom dan niet levende meesters in de gelegenheid gesteld
hun krachten te toonen. Deze heeren worden achtergesteld,
als hun daartoe niet de gelegenheid wordt geboden.
In andere plaatsen denkt men er anders over.
In Bloemendaal waren onder de tien architecten, die uit-
genoodigd waren een plan te ontwerpen, twee architecten
uit die gemeente.
Ook in Enschedé heeft men een architect uit die gemeente
in de gelegenheid gesteld mede te dingen.
In Leiden wenschen Burgemeester en Wethouders dit niet
te doen en stellen uitsluitend architecten, buiten Leiden woon
achtig, voor.
Misschien oordeelen Burgemeester en Wethouders dat zij
niet de noodige bekwaamheid bezitten. De heeren Buurman
en van der Laan hebben echter uit verschillende plaatsen in
ons land meermalen uitnoodigingen ontvangen om plannen
voor groote gebouwen te ontwerpen.
In óns land zijn 150 bouwkundige ingenieurs, van wie vijf
cum laude zijn geslaagd en tot deze vijf behoort de heer
van der Laan. De heer van der Laan heeft in zijn tienjarige
praktijk meerdere belangrijke werken in verschillende plaatsen
uitgevoerd, bijvoorbeeld in Vlaardingen een werk van ongeveer
150.000.in Sittard een groot ziekenhuis. Hij is op het
Stadhuisvraagstuk.
(Huurman.)
oogenblik bezig met de voorbereiding van den bouw van een
ziekenhuis in Utrecht. Indertijd behoorde hij tot de uitge-
noodigden een plan in te dienen voor het Raadhuis te Bloemen
daal. De heer van der Laan heeft verschillende werken gemaakt,
die erop wijzen, dat hij bij het drietal door het College voor
gedragenen zeker geen slecht figuur zal maken. De heer
Buurman heeft in Rotterdam een werk gemaakt van ton,
in Alkmaar een van 4 ton, en ook een vacantie-oord in Zand-
voort van ruim 100.000.Voorts is onder zijn leiding
uitgevoerd de verbouwing van een gesticht der Portugeesch-
Israëlietische gemeente in Amsterdam. Ik zou kunnen voort
gaan, ik neem slechts een greep.
Deze Leidenaars hebben toch wel getoond iets te beteekenen
en spreker vindt het onbegrijpelijk, dat het College hun bij
voorbaat de gelegenheid afsnijdt om hun krachten te toonen
dit heeft spreker aanleiding gegeven, een poging te wagen
om ook die heeren op de voordracht geplaatst te krijgen.
Thans een enkel woord over de door het College voorge
stelde bindende bepalingen, speciaal die, dat aan de Visch-
markt een winkelgalerij in het bouwplan moet worden opge
nomen. Spreker juicht het toe, dat het College den uitbouw
van het vorige plan weglaat en ook om twee vliegen in
één klap te slaan voorstelt tot verbreeding van de Koorn-
brugsteeg te besluiten, waardoor een goede overgang van
den ouden gevel naar den nieuwbouw wordt bevorderd.
Spreker betreurt echter, dat het College vasthoudt aan het
plan om aan de Vischmarkt winkels te bouwen. Een winkelier,
wiens zaak floreert, bouwt een winkel naar zijn smaak;
iedere winkel heeft zijn eigen behoeftenmen kan niet winkels
bouwen, die voor elk bedrijf geschikt zijn. Wat de eene zaak
behoeft, is voor de andere ballast. Spreker acht het winkel
plan niet verstandig. Indien de winkels niet steeds zijn ver
huurd, zal de stand aan de Vischmarkt eerder worden ver
minderd dan verbeterd. Bovendien zal men er zaken in
krijgen, die zaakjes zullen blijken te zijn. Een floreerende
zaak behoeft uitbreiding; die zal daar niet mogelijk zijn.
Bovendien heeft elke winkel een andere diepte noodig en een
geheel anderen lichttoevoer, om niet te spreken van het
absolute brandgevaar, dat door winkels ook eenigszins wordt
bevorderd. Nu zal men zeggen, dat men met betonconstruc
ties veel kan bereiken en zoodoende een eventueelen brand
kan localiseeren, maar toch zullen aan de achterzijde licht
en lucht moeten toegevoerd worden anders worden het
zeer donkere winkels waardoor het brandgevaar vergroot
wordt. Daarom kan spreker het verplicht stellen van een
winkelgalerij niet toejuichenhij zal ook niet aanbevelen haar
facultatief te stellen, want dan wordt de keuze straks nog
moeilijker dan zij thans al is. Het geheele Stadhuisvraagstuk
is moeilijk; wanneer nu de eene bouwmeester winkels ont
werpt en de ander niet, komt men tot een veel moeilijker
keuze dan het nu al is.
Spreker kan zich begrijpen, dat het College daartoe ge
komen is uit financieele overwegingenhet zal gedacht hebben
indien wij eenige duizenden guldens huur kunnen trekken,
wordt de exploitatie van het geheel voordeeliger. Spreker is
ook voor zuinigheid, maar bij den bouw van een Raadhuis
dient men er tegen te waken, dat de zuinigheid de wijsheid
niet bedriegt en waar men zeer groote sommen uittrekt voor
de verbreeding van straten en de onteigening van panden,
moet men niet trachten door het maken van prutswinkeltjes
onder het Raadhuis de exploitatie goedkoop te doen zijn.
Voor stilte op de Vischmarkt heeft spreker geen vrees.
Met de invoering der vervroegde winkelsluiting is de ver
lichting der winkels veel minder dan vijftien of twintig jaar
geleden. De winkeliers dooven uit zuinigheid de lichten na
de sluiting der winkels, zoodat men b.v. des avonds door de
Haarlemmerstraat kan schieten. Ook al bouwt men winkels,
zal de drukte en levendigheid van het verkeer op de Visch
markt niet grooter worden.
Wanneer men zou willen verwijzen naar de winkelgalerij
in Scheveningen, vestigt spreker er de aandacht op, dat men
daar winkeltjes vindt, die slechts gedurende drie of vier
maanden in het jaar geopend zijn en dat men er geen winkels
van eenige beteekenis aantreft.
Wat punt c betreft: thans stellen Burgemeester en Wet
houders voor een commissie te benoemen om het College bij
te staan een program van eischen op te stellen en met de
uit te noodigen bouwmeesters van gedachten te wisselen.
Spreker meent reeds bij een vorige gelegenheid een program
van eischen te hebben gezien, dat door Burgemeester en
Wethouders is opgemaakt, en waar ieder lid zich mede kan
vereenigen.
Zal de benoeming van de commissie een spoedigen voort
gang wel bevorderen?
Heeft de benoeming niet ontijdig plaats?
Spreker kan zich voorstellen, dat Burgemeester en Wet-