316 MAANDAG 11 JULI 1932. Stadhuisvraagstuke.a. (Voorzitter e.a.) Het gewijzigde amendement van den heer Knuttel, lui dende: »Ondergeteekende stelt, in plaats van zijn amendement 6 voor, de commissie van advies aan te vullen met Ir. J. H. Planteriga, directeur der academie voor beeldende kunsten", wordt aangenomen met 25 tegen 9 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Kooistra, Eikerbout, Schüller, mevr. de Clerde Bruijn, de heeren Vallentgoed, van Eecke, Splinter, Bosman, van Es, de Reede, van Stralen, Knuttel, Beekenkamp, Koole, Grceneveld, Simonis, van Rosmalen, van der Reijden, Donders, van Eek, Verweij, Kuipers, mevr. Braggaarde Does, de heeren Vos en Wilbrink. Tegen stemmen: de heeren van Tol, Tepe, Goslinga, Romijn, Coster, Wilmer, Bergers, Huurman en Manders. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het aldus gewijzigde punt c van het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De Voorzitter deelt mede, dat Burgemeester en Wethou ders in verband met het sub c vermelde besluit het in hun voorstel sub d genoemde bedrag ad ƒ3000.wijzigen in ƒ3750. Wordt zonder hoofdelijke stemming achtereenvolgens over- komstig het aldus gewijzigde punt d alsmede overeenkomstig de punten e en f van het voorstel van Burgemeester en Wet houders besloten. Het geamendeerde en gewijzigde voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt ten slotte in zijn geheel zonder hoofdelijke stemming aangenomen. X. Voorstel tot vaststelling van de: a. Verordening, krachtens art. 43, lid 1, in verhand met art. 9, lid 2, van de Drankwet (Staatsblad 1931, No. 47G); b. verordening, houdende wijziging van de verordening van 18 Januari 1917 (Gem. blad No. 5), op Vergun- nings- en Verlofslocaliteiten en Logementen. (Zie Ing. St. Nis. 152 en 153.) De Voorzitter stelt thans allereerst aan de orde de veror dening sub a van het voorstel van Burgemeester en Wet houders. Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen 1 tot en met 5 worden achtereenvolgens zon der beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de verordening in haar geheel, eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming, wordt vastgesteld. De Voorzitter stelt vervolgens aan de orde de verordening sub b van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Het eenig artikel, en daarmede de wijzigingsverordening in haar geheel, wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vastgesteld. XI. Praeadvies op het verzoek van de vereeniging „Pro Juvcntute", om toekenning van een subsidie uit de ge meentekas. (Zie lng. St. No. 154.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. XII. Voorstel van den heer Scliiillcr, inzake den aankoop van een complex terreinen in den Rodenburgerpolder en den Cronestcinpolder. (Zie Ing. St. No. 91.) De heer Coster stelt voor dit punt van de agenda af te voeren, aangezien het geen doel heeft het te behandelen, omdat de gronden reeds verkocht zijn. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van orde van den heer Coster, luidende: «Ondergeteekende stelt den Raad voor punt 12 van de agenda af te voeren aangezien die grond reeds verkocht is." Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en -maakt der halve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Schüller begrijpt niet, hoe het mogelijk is, dat de heer Coster dit voorstel doet, terwijl hij nog niet weet, wat Voorstel-Schüller aankoop terreinen Rodenburgerpolder. (Schüller e.a.) spreker met zijn voorstel beoogt en wat hij ter verdediging daarvan zal zeggen. Spreker heeft zijn voorstel ingediend, voordat de gronden verkocht waren en met uitzondering van de vorige week is het geen enkelen keer zijn schuld geweest, dat het niet in behandeling kwam. Het getuigt niet van een juist inzicht van den heer Coster, indien deze het spreker onmogelijk wil maken zijn denkbeelden omtrent den eventueelen aankoop van deze gronden in den Raad te ontwikkelen. Spreker had dit voorstel allerminst verwacht van den heer Coster, die in den raad heel weinig zakelijke betoogen houdt. De heer Bergers noemt dit een insinuatie. De heer Sehüller zegt, dat het geen insinuatie is. In de Handelingen kan men precies nagaan, wanneer en op welke wijze elk Raadslid aan de debatten heeft deelgenomen. Spreker mag niet verhelen, dat hij niet kan aannemen, dat het voorstel van den heer Coster zelf is uitgegaan. In elk geval vindt spreker het een onbehoorlijk voorstel. De sociaal-democraten steunen herhaaldelijk voorstellen, met den inhoud waarvan zij het niet eens zijn, doch doen dit dan om den voorsteller de gelegenheid te geven zijn denkbeelden in den Raad te ontwikkelen. Zoo st( unden zij hedenmiddag nog voorstellen van den heer Simonis, die van zijn eigen fractie geen steun ontving. Spreker gelooft, dat de beleefdheid eischt, dat hij in de gelegenheid wordt gesteld zijn voorstel te verdedigen. De heer Coster moet ook niet denken, dat men bij aan neming van zijn voorstel van de zaak af zou zijn, want dan zal spreker wel de gelegenheid weten te vinden om datgene te zeggen, wat hij nu wil zeggen. Een besparing van tijd geeft de aanneming van het voorstel van den heer Coster dus niet, want de Raad zal toch sprekers denkbeelden op dat punt hooren, al weet spreker niet, of dat reeds in de volgende zitting zou geschieden. De heer Wilmer wenscht van het voorstel-Coster ook iets te zeggen, nu de heer Schüller het heeft bestempeld met «onbehoorlijk". Spreker vindt het denkbeeld van den heer Coster juist zeer logisch. Er wordt nooit een interpellatie gehouden over een zaak, die door de omstandigheden feitelijk heelemaal van de baan is geraakt. De interpellatie van den heer Schüller is aange vraagd, toen de gronden nog aan de gemeente te koop waren aangeboden. Op het oogenblik is er geen enkel aanbod aan de gemeente. Het zou logisch zijn, dat de heer Schüller zei: de tijd, om er over te spreken, is op het oogenblik ver streken. Het is iets anders, wanneer de heer Schüller, zooals spreker vermoedt, in alle geval wil spreken over de L. E. M. V. O. G. De heer Schüller zegt, dat de heer Wilmer het mis heeft. De heer Wilmer merkt op, dat, als de heer Schüller niet wil spreken over de L. E. M. V. O. G., deze zou kunnen zeg gen: ik had er over willen spreken, toen de gronden werden aangeboden. Nu is er geen enkele reden meer voor. De Raad zou anders wel een interpellatie kunnen houden over ieder willekeurig huis, dat in Leiden staaf. De Voorzitter vestigt er de aandacht op, dat thans geen interpellatie aan de orde is, maar het voorstel van den heer Schüller tot aankoop van gronden. De heer Wilmer zegt, dat men wel kan voorstellen een willekeurig huis aan te knopen. Zoo'n voorstel is nooit inge diend. Wanneer men zoo'n zaak aan de orde wil stellen, doet men het niet lukraak zonder eenige voorbereiding. Het kan spreker niet zooveel schelen, als het voorstel-Coster ver worpen wordt, maar spreker acht dit zeer logisch en vanzelf voortvloeiende uit den gang van zaken. De heer van Eek sluit zich in deze aan bij den heer Schüller; spreker vindt het zeer onbehoorlijk om, wanneer een voorstel ingediend wordt, waarvoor men niets gevoelt, dan niet te wachten tot die zaak besproken wordt en de heer Schüller zijn ar gumenten heeft aangevoerd, maar om door een motie van orde de behandeling ervan onmogelijk te maken. Wanneer men straks met argumenten komt tegen dit voorstel, dan is dat wat anders, maar spreker heeft het in deze ver gadering nog niet beleefd, dat men nog vóórdat men tot de zaak komt, met een motie van orde komt; dat acht hij zeer ongewenscht. Dit moet vanzelf een gevoel van weerzin wek ken. Hetzelfde wat de heer Coster nu zegt, kan men straks

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 24