314
MAANDAG
11 JULI 193-2.
Stadhuisvraagstuk.
(Goslinga e.a.)
twee van de drie door Leidsche architecten te vervangen, ge
maakt om daarop repliek uit te lokken, die ook gekomen is, n.l.
van de heeren Wilbrink en Huurman, die dat in geen geval
willen. Maar is dat nu niet het sterkste argument tegen de
uitbreiding van het aantal?
De heer Huurman wil dat niet ten respecte van het College,
dat weken en maanden bezig geweest is met het constru-
eeren van een aanbeveling van drie architecten; spreker vindt
het dan geen manier, om er maar twee ineens van te schrappen
en door anderen te vervangen.
De heer Goslinga zegt, dat de Raad hier niet zit om het
College een plezier te doen, maar om het gemeentebelang
naar beste weten te behartigen en te bevorderen; de Raad
heeft er nooit tegen op gezien om anders te beslissen dan
het College voorstelde, wanneer hij dat noodig achtte; dat
acht spreker ook heel begrijpelijk; daar voor zit de Raad hier,
n.l. voor het gemeentebelang. Spreker zal het den Raad dan
ook absoluut niet kwalijk nemen, wanneer hij op een onderge
schikt of zelfs op een belangrijk punt van een ander inzicht
blijk geeft dan het College.
Wanneer men van het drietal geen twee missen wil, omdat
men de mogelijkheid om het beste plan te krijgen, niet wil
opofferen, is dat het sterkste argument tegen de uitbreiding
van het aantal architecten.
De heer Wilbrink vraagt, of de drie architecten er dan
minder van worden, wanneer er twee bij komen.
De heer Goslinga zegt, dat dat natuurlijk niet het geval
is. Men moet echter niet trachten deze kwestie met sentimen-
teele argumenten over gemeenschapsgevoel en burgerzin op
te lossen, maar haar zakelijk bekijken.
Er moet ook zooveel mogelijk gelijkheid zijn in de be
oordeeling der plannen. Het plan-Dudok met de winkel
galerij blijft aanhangig, zoodat ook in dit opzicht degelijkheid
met de plannen van de andere architecten moet worden be
vorderd. De zaak moet zoo eerlijk en objectief mogelijk worden
behandeld.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement
van den heer Groeneveld, luidende:
«Ondergeteekende stelt voor:
a. 5°. »dat aan de zijde van de Vischmarkt het gebouw
geheel binnen de rooilijn wordt gebouwd en dat in het stad
huisplan geen winkels worden opgenomen"."
Dit amendement wordt voldoende ondersteund en maakt
derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter deelt mede, dat de heer Knuttel zijn tweede
amendement heeft vervangen door een amendement, luidende:
»Ondergeteekende stelt, in plaats van zijn amendement b
voor, de commissie van advies aan te vullen met Ir. J. H.
Plantenga, directeur der academie voor beeldende kunsten."
Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve
een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Knuttel zegt, dat het hem er voornamelijk om te
doen is, het element van werkelijk bouwkundige en aesthetische
beoordeelaars te versterken. Spreker meent, dat verschillende
leden zich met een aanvulling van de commissie wel kunnen
vereenigen, maar er bezwaar tegen hebben, indien de heer
Driessen niet zou worden benoemd. Spreker zal zich nu niet
verzetten tegen de opneming van den heer Driessen, indien
aan den anderen kant het door hem bedoelde element in de
commissie wordt versterkt.
De heer Huurman heeft afgeleid uit de critiek, die spreker
op het werk van den heer Dudok heeft geoefend, dat spreker
dien architect zou verwerpen en deze voor hem zou hebben
afgedaan. Dat is in het geheel niet sprekers bedoeling geweest.
Wanneer de raad de zaak voor het eerst behandelde en dan
werd voorgesteld den heer Dudok in het drietal op te nemen,
zou spreker daartegen in het geheel geen bezwaar maken.
Spreker heeft alleen aangegeven, in hoeverre hij bezwaar had
tegen het plan van den heer Dudok.
De Voorzitter deelt mede, dat het College van Burgemeester
en Wethouders de beslissing over het voorstel van den heer
Knuttel aan den raad wenscht te laten.
De heer Manders zegt, dat de Commissie van Fabricage
lang en breed over de commissie van advies heeft gesproken.
De verschillende personen, die wat hun werk en werkwijze
Stadhuisvraagstuk,
(Manders e.a.)
betreft, voor het lidmaatschap van deze commissie in aan
merking komen, zijn in de Commissie van Fabricage besproken,
evenals is geschied met de architecten.
Op het oogenblik bestaat de gelegenheid voor een dergelijke
bespreking in den raad niet. Het is daarom moeilijk de samen
stelling van de commissie thans te veranderen, waarom spreker
zijn stem aan het voorstel van den heer Knuttel niet kan geven.
De heer Schüller verkrijgt voor de derde maal het woord
en zegt, dat de heer Goslinga van middag zeer scherp tegen
hem is uitgevallen, toen spreker een interruptie plaatste, met
de woorden mag ik dan niets zeggen. Spreker zou hem dat
niet kwalijk nemen, maar vlak daarop viel de heer Huurman
den heer Goslinga in de rede, maar dien liet hij behoorlijk
uitspreken. Dat bezwaar tegen het plaatsen van een interruptie
gold dus niet de Raadsleden in het algemeen, maar speciaal
spreker. Spreker hoopt, dat de Wethouder er rekening mee
zal houden, dat hij het zelf ook herhaaldelijk doet; spreker
kan er best tegen en de Wethouder ook; dus als spreker het
doet, moet hij er geen bezwaar tegen maken.
De heer Goslinga zegt, dat de heer Schüller hem het spreken
wilde beletten.
De heer Schüller ontkent dit; de Wethouder kan er best
tegen en laat zich het spreken niet zoo gauw verhinderen.
De heer van Es heeft spreker toegevoegd: ik weet wie het
zegt. De heer van Es heeft niet bestreden sprekers argumenten
inzake de commissie van advies, noch zijn opmerkingen over
de verdeeldheid in de anti-revolutionnaire fractie, terwijl hij
als leider daarvan verplicht was om de Raadsleden daarover
behoorlijk van antwoord te dienen. Het getuigt evenwel niet
van beschaving, wanneer men, indien men niet tegen de
argumenten van zijn medeleden op kan, grof wordt.
De heer van Es wil in beschaving nog niet met den heer
Schüller ruilen.
De heer Schüller zegt, dat men door dergelijke uitdruk
kingen niet treft den persoon, tegen wien men ze gebruikt,
maar alleen zichzelf.
De heer Groeneveld is, wat betreft die rooilijn, natuurlijk
voor het amendement-van Es, maar dit voorziet niet in de
leemte, dat dan toch nog winkels zullen kunnen worden ge
bouwd; bij verwerping van punt 5 is daarover heelemaal geen
beslissing en blijft dit facultatief. Daarom dient spreker zelf
een amendement in met de bepaling, dat absoluut geen winkels
mogen worden gebouwd. Spreker vat natuurlijk het begrip
rooilijn zoo op, dat er geen bezwaar is tegen een uitsteeksel
aan den gevel, wanneer de architectuur dat meebrengt.
De heer Goslinga vergeet geheel, dat wanneer er op den
beganen grond ruimte beschikbaar komt voor bureaux, deze
niet, hoog of laag, ergens anders behoeven te worden gebouwd,
waardoor toch geld uitgespaard wordt. Overigens blijft spreker
erop aandringen een nieuw stadhuis, dat toch voor eeuwen
moet dienen, wat ruim te bouwen, zoodat niet over 10 of 20
jaren al uitbreiding moet plaats hebben. Men kan natuurlijk
niet alles voorzien, maar de ruimte moet wat royaal genomen
worden, zoodat men tot in verre toekomst genoeg heeftdoor
dergelijke uitbreidingen zal in de toekomst de architectuur
bedorven worden.
De heer van Es trekt zijn amendement in, nu in dat van
den heer Groeneveld duidelijker tot uitdrukking komt, wat
hij wilde zeggen.
Het argument van den heer Goslinga, dat in de andere
plannen een winkelgalerij zou moeten worden opgenomen,
omdat dit ook in het plan-Dudok is geschied, is eenigszins
zwak, want de heer Dudok heeft zelf in zijn plan winkels
geprojecteerd en de Raad mag daardoor niet gedoemd zijn
in dat opzicht het plan te volgen. De Raad is dus in dit
opzicht niet gebonden, te meer niet, omdat den heer Dudok
de gelegenheid is gegeven een plan zonder winkelgalerij in
te dienen, hetgeen hij niet heeft gewild. De Raad moet zich
dus niet per se door het plan-Dudok laten leiden.
Aangezien het amendement van den heer van Es, luidende:
«Voorstel om onder 5° te lezen: »dat aan de zijde van de
Vischmarkt het gebouw geheel binnen de rooilijn worde
gebouwd".",
is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraad
slaging meer uit.
De heer Bosman trekt, aangezien het geen steun vindt,
zijn voorstel in.