312 MAANDAG 11 JULI 1932. Stadhuisvraagstuk. (Wilbrink e.a.) lijke bloemen, die gegroeid zijn op de puinhoopen van het oude stadhuis. Het kan niet anders, of bij de stichting van dat bouwwerk hebben diepe gemeenschapszin en liefde voor de stad en hare inwoners voorgezeten. Ware dit niet het geval geweest, die liefde had na zoovele eeuwen niet in deze bloemen tot uiting kunnen komen. Daarom acht spreker het goed, dat zij hedenavond in de vergaderzaal zijn gezet en spreker hoopt, dat dezelfde gedachten, die ten grondslag hebben gelegen aan de stichting van het oude stadhuis, hedenavond ten grondslag zullen liggen aan de te nemen beslissing en er toe mogen medewerken, dat inwoners van Leiden in de gelegenheid worden gesteld al hun liefde voor de stad, al hun energie, al hun krachten te geven aan het ontwerpen van een plan voor een stadhuis, dat een waardig monument van Leiden zal zijn. In vergelijking met een bedrag van 2 millioen, dat het raadhuis zeker zal moeten kosten, kan het bedrag van 10.000.toch van geen beteekenis zijn en geen bezwaar vormen om aan den werisch, die bij een groot gedeelte van de burgerij leeft, te voldoen. De heer Goslinga heeft wel opgemerkt: zet twee architecten ter zijde en ik aanvaard de twee Leidsche architecten, maar deze opmerking zou spreker niet willen onderschrijven. Al zou spreker er iets mede bereiken, dan nog zou hij moeten ontraden zulks te doen. Op het oogenblik meenen Burgemees ter en Wethouders en de Commissie van Fabricage, dat de drie in het praeadvies genoemde architecten de beste krachten zijn, die uitgenoodigd moeten worden. Het zou in flagranten strijd zijn met de belangen van de gemeente, zooals spreker die ziet, wanneer men thans zonder meer twee van de uit verkorenen op zijde zou zetten en, om te gemoet te komen aan het gemeenschapsgevoel en den burgerzin, de mogelijk heid om het beste plan te krijgen zou opofferen. Omdat men het beste plan moet kunnen krijgen, houdt spreker vast aan het voorstel van Burgemeester en Wethou ders, maar bovendien meeDt hij een lans te moeten breken voor degenen, die in Leiden hun arbeidsveld hebben gevon den en een taak hebben verricht, opdat ook zij in de gelegenheid worden gesteld aan een plan, dat misschien eens in de honderd jaren wordt gemaakt, hun krachten te geven. De heer Coster is voorstander van een winkelgalerij daar; als de Raad daartoe niet besluit, wordt de Vischmarkt als winkelstand doodgemaakt en worden de Botermarkt en ook de Nieuwe Rijn meegesleept. Spreker is overtuigd, dat, wan neer het College had voorgesteld daar een raadskelder te bouwen, de Raadsleden daar eerder voor waren geweest dan nu voor een winkelgalerij. De heer Beekcnkamp heeft niet, zooals de heer Huurman meent, a priori durven te beweren, dat de door den heer Huur man voorgedragen architecten niet in staat zullen zijn iets bijzonders te leveren, maar heeft wel gezegd, dat het z.i. niet zeker is, dat de heeren Buurman en van der Laan iets zullen leveren, dat zal uitgaan boven de ontwerpen van de door het College voorgestelde architecten. Spreker erkent de mogelijkheid, dat zij iets op zich zelf behoorlijks zullen leveren, maar diezelfde mogelijkheid neemt spreker evenzeer aan van misschien wel 10 of 20 andere architecten hier; men moet deze zaak niet locaal, maar nationaal bezien en daarom ziet spreker geen aanleiding om die twee Leidsche bouwmeesters aan het voorgestelde drietal toe te voegen. De heeren Buur man en van der Laan worden niet uitgesloten, omdat zij Leidenaars zijn, maar omdat zij door het door hen geleverde werk, hoe verdienstelijk het ook moge zijn, zich niet onder scheidden van andere architecten, die niet reiken aan het voorgestelde drietal. Spreker ontkent ten eenen male, dat bij hem politieke overwegingen in het spel zijn, zooals de heer Schüller dacht; deze zaak houdt met politiek inzicht geen verband, althans niet rechtstreeks. De anti-revolutionnairen zijn sterk voor individueele vrijheid en spiegelen zich zeer gaarne aan zekere gebeurtenissen, onlangs in de federatie der S.D.A.P. te Amster dam voorgevallen. Spreker heeft in eerste instantie de gedachte gelanceerd om alleen den heer van der Laan uit te noodigen, en niet tevens den heer Buurman; daarover is niet gesproken, noch door den heer Splinter, noch door den heer Huurman, waaruit spreker afleidt, dat zij hiervoor niets gevoelen; waar spreker er niets voor gevoelt om, behalve den heer van der Laan, ook den heer Buurman uit te noodigen, en het amendement- Huurman één en ondeelbaar blijkt, meent hij zijn stem daaraan te moeten onthouden. De heer Manders is, evenals de heer Wilbrink, die dit met warmte verdedigde, van meening, dat er zeer veel voor te Stadhuisvraagstuk. (Manders e.a.) zeggen is om ook eenige stadgenooten, die daartoe de bekwaam heden bezitten, in aanmerking te laten komen voor mede werking aan den voorbereidenden arbeid tot den bouw van het nieuwe stadhuis. Volgens den heer Schüller is er geen compromis gesloten in de Commissie van Fabricage, maar is dat nu ook juist? Na zeer veel wikken en wegen zijn de commissieleden dan toch tot diezelfde architecten gekomen, terwijl die aanbe veling toch maar niet zoo ineens precies gelijkluidend naar voren is gekomen; dat zou toch ook wel een wonder zijn geweest. Bij de architecten, door spreker voorgesteld, was ook de heer van der Laan; aanvankelijk werden 5 architecten ge noemd, maar doordat dit aantal tot 3 beperkt is, zijn beide Leidsche architecten afgevallen. Volgens den heer de Reede schijnt de heer Kropholler alleen maar imitatie van middeleeuwschen kloosterbouw te kunnen leveren, maar hij voegde er direct aan toe, dat hij geen des kundige was en dat hij het dus ook niet kon beoordeelen; dat was ten slotte het eenige gelukkige in zijn betoog. Wanneer hij het goed kon beoordeelen, zou hij tot een geheel andere conclusie gekomen zijn. Spreker acht het wel zeer gelukkig, dat de heer de Reede teruggekomen is van zijn aanvankelijke meening, dat die commissie nog niet benoemd moest worden op het oogenblik uit de discussie is gebleken, dat die commissie op het oogen blik wel degelijk reeds noodig is en het ook goed is die thans te benoemen. Het spijt spreker, dat de heer van Es daarin eenige wijziging wil brengen, want zeer zeker behoort de commissie van advies van haar inzichten te doen blijken bij de samenstelling van het program van eischen. Wanneer de commissie daartoe niet in de gelegenheid werd gesteld, zouden Burgemeester en Wethouders, wanneer de ontwerpen moeten beoordeeld wor den, allicht het verwijt te hooren krijgen: waarom hebt ge ons niet van te voren gevraagd, of het program van eischen aldus in orde was? Het is in het belang van de zaak zelf beter, dat de heer van Es dit voorstel intrekt. De heer Bosman wil de commissie in het geheel niet instellen. Dat zou geheel verkeerd zijn. Spreker vermoedt, dat de meeste leden zich zeer zeker met dit denkbeeld niet kunnen vereenigen. De heer van Es heeft van den heer Schüller niet de mo tieven vernomen, waarom hij sprekers voorstel een uien- voorstel heeft genoemd en weet ook niet, of de heer Schüller met opzet heeft nagelaten ze te vermelden dan wel zelf niet weet, waarom hij het voorstel zoo heeft aangeduid. In elk geval trekt spreker er zich niet veel van aan, want hij weet, wie het zegt. Spreker wenscht op het oogenblik nog een voorstel in te dienen en aangezien de raad zoo even op kersen is onthaald, zal de heer Schüller misschien meer geneigd zijn dit voorstel een kersenvoorstel te noemen. De meeningen, die omtrent de winkelgalerij zijn uitgesproken, brengen spreker er toe thans voor te stellen het stadhuis aan de zijde van de Vischmarkt geheel binnen de rooilijn te bou wen, waardoor de winkelgalerij geheel en al uitgeschakeld wordt. De heer Wilmer heeft zich tot nu toe niet in de discussies gemengd, omdat hij het met veel van datgene, wat door andere leden is gezegd, eens is, maar wenscht nu toch naar aanleiding van het laatste voorstel van den heer van Es een opmerking te maken. Het is niet zoo eenvoudig als het schijnt. Spreker merkt terloops op, dat hij door de betoogen, welke voor en tegen de winkelgalerij zijn gehouden, niet bekeerd is en voorstander blijft van een winkelgalerij. Wanneer het amendement van den heer van Es wordt aan genomen, staat in het voorstel van Burgemeester en Wet houders niet, dat er wel winkels mogen komen, doch er staat dan ook niet in, dat er geen winkels mogen komen. Wanneer aan de architecten op dit punt vrijheid van handelen wordt gelaten, zullen de ontwerpen, die zij indienen, niet naar den zelfden maatstaf beoordeeld kunnen worden en zal op de beoordeeling daarvan invloed worden uitgeoefend door de omstandigheid, dat men voor-of tegenstander van een winkel galerij is, zoodat de plannen dan niet alleen en uitsluitend worden beoordeeld naar de aesthetische waarde. Dit bezwaar kan tegen het amendement van den heer van Es worden aangevoerd. Indien het echter de bedoeling van den heer van Es is, dat de architecten de vrijheid zullen hebben een plan met, en tevens een plan zonder een winkelgalerij te ontwerpen, zou spreker zich met het amendement wel kunnen vereenigen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 20