MAANDAG 11 JULI 1932. 311 Stadhuisvraagstuk. (Scliiiller e.a.) toch de opdracht gekregen. Spreker hoopt dat straks niet alleen de Commissie van Fabricage, maar ook de Raad precies weet, welke opdracht de uitgenoodigde architecten hebben ontvangen, zoodat men niet later weer schuilevinkje kan gaan spelen en zeggen: die opdracht is niet gegeven, want spreker is overtuigd, dat, al zou dit niet zwart op wit gegeven zijn, er toch wel aan den heer Dudok een stille wenk is gegeven dat, als hij iets gevoelde voor opneming van een winkel galerij, dit het College niet onaangenaam zou zijn. Spreker kan wel begrijpen hoe de heer Goslinga tot een jaarlijksche opbrengst van die winkelgalerij van 15.000. komt; de Raadsleden zullen dat later ook nog wel vernemen. Dat bedrag staat evenwel niet vast. Wanneer iemand alle winkels tegelijk huurt, maar hij zegt ze later op, dan zit de gemeente weer met al die winkeltjes; er is ook geen woning bij, dus men krijgt daar winkeltjes van verschillenden stand enz. L)e heer Splinter zal bij zijn verdediging zelf wel gevoeld hebben, dat dit deel van het voorstel verworpen zal worden. Nu is ook gezegd, dat het voorstel van het College eigenlijk steunde op een compromis, getroffen in de Commissie van Fabricage, en de beer Knuttel zeide: daarmede is de zaak hier eigenlijk al verloren; als de commissieleden overleg hebben gepleegd, zijn de neuzen natuurlijk al geteld. Spreker spreekt dit ten stelligste tegener is geen sprake van, dat de Commissie van Fabricage hier een compromis gesloten heeft. Spreker heeft hier in klad bij zich de namen, door de verschillende commissieleden in eerste instantie genoemd; hij heeft toen gezegd, er prijs op te stellen, positief te weten, in welke rangorde men de architecten stuk voor stuk wilde hebben. Vier commissieleden hebben toen direct, unaniem en zonder overleg, de drie door het College voorgestelde architecten ook als de nummers 1, 2 en 3 op hun lijst geplaatst; één lid week daarvan af, maar is, niet als compromis, later ook op het standpunt van de vier andere leden gekomen. De door den heer Huurman genoemde architecten waren in eerste instantie door het anti-revolutionnaire lid van de commissie zelfs absoluut niet op diens lijst geplaatst. Dit i9 een duidelijk bewijs, dat de commissie met eenparig heid van stemmen een advies heeft uitgebracht, zonder dat een compromis was gesloten. De commissie heeft alle ontwerpen gezien van de architecten, die bovenaan op de lijst stonden en was unaniem van meening, dat het drietal van het prae- advies moest worden voorgedragen. Wat de heer Huurman thans heeft gezegd over den heer Friedhoff is in flagranten strijd met wat hij over dezen architect zei in de vergadering van 9 December 1929, toen hij het volgende opmerkte: »Nu geeft de heer Friedhoff in een werkje een keurig oordeel over den heer Dudok, maar omgekeerd zal de heer Dudok wel eens een werkje wijden aan den heer Friedhoff, waarop men zich dan beroept, als de heer Friedhoff naar voren gebracht moet worden. Daaraan kan spreker geen waarde hechten." De heer Huurman merkt op, dat dit precies hetzelfde is als hij vanavond gezegd heeft. De heer Schüller begrijpt er echter niets van. De heer Schüller zegt, dat de sociaal-democraten het nooit begrijpen volgens den heer Huurman, als zij spijkers met koppen slaan. L)e leden, die zich stelselmatig uitputten (wanneer het tegen de sociaal-democratische leden gaat) in het vragen»waarom worden de discussies zoo gerekt en waarom hebben wij ver schillende commissies ingesteld", moeten ook een oogenblik bedenken, dat dit voorstel van Burgemeester en Wethouders na zeer uitvoerige gedachtenwisselingen is totstandgekomen, terwijl aan de leden van de Commissie van Fabricage een behoorlijke tijd gegeven was om zich met hun fracties over deze zaak te beraden. Wanneer de zaak inderdaad zoo ge wichtig was voor de fracties als zij nu voorgeven, begrijpt spreker niet, waarom zij niet aan de vertegenwoordigers in de commissie hebben gevraagd: hoe staat het er mee en welke architecten zullen wellicht worden voorgedragen. Men heeft voldoenden tijd gehad om deze zaak met elkaar te be spreken en men behoefde niet, gelijk de heer Huurman deed, rouwelings voor te stellen aan het drietal nog twee architecten toe te voegen. De heer Huurman zal in den vervolge zijn argument: het is in de commissie behandeld en waarom nu in den Raad een lang debat daarover te voeren, achterwege moeten laten. Spreker wil dan ook nogmaals den nadruk leggen, dat de argumenten van den heer Huurman uitsluitend gebezigd zijn als het tegen de sociaal-democraten ging. Maar nu de heer Huurman het zelf niet voor zich kan gebruiken, verwerpt Stadhuisvraagstuk. (Schüller e.a.) hij zijn eigen argumenten, daarmede het bewijs leverende, dat het altijd schijn-argumenten zijn geweest. De heer Wilbrink heeft er geen oogenblik aan gedacht, den heer Groeneveld er in te laten loopen. Om dat te kunnen doen, moet men, in het algemeen gesproken, meer bijdehand zijn dan Wilbrink. Ook al zou de heer Groeneveld er in geloopen zijn, dan nog zou hij wel geweten hebben zich er uit te redden. Uit het vervolg van sprekers betoog kon echter blijken, dat spreker die bedoeling niet had, toen hij zeide, dat de sociaal democraten met het plan-Dudok ingenomen waren, want hij accepteerde dankbaar de opmerking van den heer Groeneveld, dat het niet zoo was. Spreker geeft direct toe, dat in den Raad geen bespreking had plaats gehad, waaruit ten volle de conclusie kon worden getrokken, dat de sociaal-democraten wel met het plan-Dudok ingenomen waren en spreker erkent, dat hij een verkeerde conclusie getrokken heeft. intusschen mag men wel zeggen, dat de sociaal-democraten bij de gevoerde besprekingen in elk geval zeer geporteerd waren voor den heer Dudok. Van hun zijde is dan ook geen critiek op het plan-Dudok geoefend, hoewel men die van andere zijde wel geuit heeft. Volgens den heer Groeneveld vond spreker het plan zoo mooi, dat hij het direct wilde aan vaarden. Spreker heeft evenwel in den Raad betoogd, dat hij geen tweede plan-Dudok wenschte, maar de zaak wenschte aan te houden, omdat een tweede plan-Dudok te zwaar werd voor de gemeentefmanciën; het bezwaar ging ertegen, dat een tweede plan-Dudok, met nieuwen gevel, zooveel tonnen meer zou kosten. Spreker heeft zeker tegenover niemand verklaard, dat hij het plan-Dudok mooi vond, omdat bij hem die gedachte zelfs geen oogenblik aanwezig was geweest; hij heeft er juist voor gestemd om den heer Dudok geen tweede plan te laten maken, maar dat wilde niet zeggen, dat dat plan zijn instemming had; dat is wel gebleken toen de mogelijkheid bestond tot een tweede plan te komen, waaraan spreker gaarne heeft meegewerkt. De heer Bergers oordeelde het noodig om spreker in de zaak van de winkelgalerij te betrekken, omdat de heer Bergers en spreker een heel korte bespreking met een zakenman op de Vischmarkt hadden, die veel gevoelde voor een winkel galerij onder het stadhuis, maar de heer Bergers zal móeten toegeven, dat die zakenman dit niet bekeek vanuit het stand punt dat er een stadhuis moet komen, maar alleen vanuit het standpunt van zijn bedrijf, dat hij er wat voor gevoelde om die winkels te exploiteerenspreker wilde daarover ver der dan ook niet debatteeren, omdat die man de zaak natuurlijk van eenzijdig standpunt bekeek en dan zou het zeer moeilijk zijn om met spreker, die haar van algemeen standpunt ziet, tot overeenstemming te komen, omdat spreker hem daartoe natuurlijk toch niet zou kunnen brengen. Hoe is het overigens mogelijk te spreken van 15.000. opbrengst van die winkelgalerij? De geheele gevelbreedte van het stadhuis is 75 M.daarvan moeten af zeg maar 25 M. voor 2 flinke ruime ingangen, die men toch moet hebben; dan blijft er over een gevelbreedte van 50 m; dan zou men 7 winkels kunnen maken van 7 M. gevelbreedte; dat kan spreker geen winkels noemendie zouden dan per stuk 2000.— moeten opbrengen wanneer men nu weet, hoe de gemeente altijd heeft getobd en heeft moeten tobben om haar winkelpanden verhuurd te krijgen op eenigszins behoorlijke manier, dan begrijpt spreker het optimisme van den heer Goslinga niet, die meent uit een zoodanig plan zulke winsten te kunnen maken. Wanneer hij niet alleen was uitgegaan van een gedachte, dat het wel f 15000.kon opbrengen, maar wanneer men een serieuze berekening had gemaakt van het aantal M8. winkelruimte, die dan zooveel zouden kunnen opbrengen, dan zou men zeker tot een veel lager bedrag zijn gekomen. Wanneer die ruimte eventueel inderdaad zoo groot zou worden, dat het werkelijk die opbrengst zou geven, en dat men inderdaad zoo'n diepte zou krijgen, dat die oneven redig was aan de breedte van de te maken winkels, dan weet spreker niet of deze aan hun doel zouden beantwoorden; bovendien zou dan toch ook die ruimte voor het gemeente bestuur van groote waarde zijn. Spreker is dus noch door den heer Goslinga, die dit uit financieel oogpunt verdedigde, noch door den heer Bergers, die het uit winkeliersstandpunt verdedigde, overtuigd. De heer Bergers zegt nuuit economisch standpunt; spreker wil daarover niet twisten, maar moet toch volhouden, dat de heer Bergers het uit het oogpunt van den winkelstand heeft bezien. Het kan voor de gemeente niet van zoodanig belang zijn, dat daarvoor het stadhuis moet worden misvormd. Hedenavond staan in de vergaderzaal van den raad liefe-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 19