310 MAANDAG 11 JULI 1932. Stadhuisvraag stuk. (Huurman e.a.) tevreden is, men er twee van door anderen moet vervangen Spreker heeft in den aanvang van zijn betoog gezegd, dat hij het drietal capabel acht, maar het om verschillende redenen, die hij thans niet zal herhalen, wenschelijk vindt twee Leidsche architecten van erkende bekwaamheid er bij uit te noodigen. Spreker zou een eventueel voorstel, om in de plaats van twee architecten, die in het praeadvies zijn genoemd, andere personen uit te noodigen, niet willen ondersteunen. Het is voor de heeren Buurman en van der Laan een veel grootere eer, met de door Burgemeester en Wethouders voor gedragenen mede te concurreeren. Indien zij boven het drietal blijken uit te komen, zal het voor hen van veel meer be- teekenis zijn, dan wanneer hun ontwerp werd bekroond, als zij in de plaats van anderen waren uitgenoodigd. Spreker staat niet zoo onverschillig tegenover de zaak, dat hij zou kunnen zeggen: vervang de heeren Kropholler en Blaauw door de heeren Buurman en van der Laan. In verband met de warmte, zal spreker er niet meer van zeggen. Ook over de winkelgalerij zal hij niet meer spreken, omdat hij bemerkt heeft, dat het desbetreffend gedeelte van het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet zal worden aangenomen. De heer Sehüller kan zich niet vereenigen met het denk beeld van den heer Simonis. Wanneer men voor het bouwen van een stadhuis, Leiden waardig, een som moet beschikbaar stellen, als in het voorstel van den heer Simonis is genoemd, is de Breestraat niet de waardige plaats voor het stadhuis, dat daar een uitgerekten vorm zou moeten krijgen. Toen spreker bij de indiening van het voorstel van den heer van Es zei: dat zijn de uien in de hutspot van den heer Goslinga, merkte de heer van Es op, dat naar sprekers meening niet werd gevraagd. Het is in den Raad echter zoo gesteld, dat men zijn meening zegt, ook al is daarnaar niet gevraagd en.spreker is thans zoo vrij zijn meening over het uien-voorstel van den heer van Es mede te deelen. De heer Knuttel heeft reeds gezegd, dat de architecten het recht hebben te weten, wie later hun plannen zullen beoor- deelen. Het is spreker ook bekend, dat een der architecten, die op de nominatie hebben gestaan om uitgenoodigd te worden, niet bereid bleek te zijn op de uitnoodiging in te gaan. Spreker heeft er dan ook in de Commissie van Fabricage uitdrukkelijk op gewezen, dat, wilde men niet vastloopen met den B. N. A„ een commissie van beoordeeling moest worden ingesteld. Men kan nu wel zeggen: met den B. N. A. willen wij geen rekening houden, maar het is nu eenmaal een feit, dat men er rekening mede moet houden. Zouden onder de architecten, die uitgenoodigd worden, leden van den B. N. A. zijn, dan zouden dezen ook last met den bond krijgen, wanneer niet van te voren een commissie werd benoemd. Bovendien zal men met de architecten overleg moeten plegen over de wijze, waarop de Raad wenscht, dat het stadhuis gebouwd zal worden. Dat zit onherroepelijk vast aan dit stelsel van opdracht tot een ontwerp; daaraan ontkomt men niet. Daarom heeft spreker die uitdrukking gebezigd; z.i. gaat het amendement van Es absoluut niet op. Door de woorden van de drie anti- revolutionnaire leden is duidelijk gedemonstreerd, dat zich hier wreekt de verkeerde anti-revolutionnaire politiek hierin v Leiden; de zwakke plek, die hier naar voren komt, is dat de heer Parmentier hier niet aanwezig is; dan zou de anti- revolutionnaire partij niet in drieën hebben gelpgen. Men heeft hier van deze partij drie verschillende meeningen ge hoord dat pleit niet voor de eenheid in die fractie. Spreker heeft hier de politiek er niet in gehaald, dat heeft hij nooit gedaan, maar dat hebben de andere heeren gedaan en men mag dat spreker niet verwijten, als hij er den vinger op legt; dit is wel heel handig, maar spreker heeft in de commissie onomwonden gezegd, dat zijn fractie, nu haar plannen ver worpen zijn, royaal zal medewerken aan de uitvoering van het genomen raadsbesluit tot meervoudige opdracht; daaraan heeft spreker zich royaal gehouden, dat zal de Wethouder moeten erkennen. De houding der anti-revolutionnaire partij hierbij acht spreker echter onverklaarbaar. Spreker geeft den heer Huurman toe, dat men in de fractie van meening mag verschillen; de heer Huurman heeft spreker in de schoenen geschoven, dat hij hier zit met een bindend mandaat en een voorafgaande afspraak. De sociaal-democraten achten dit vraagstuk van zoo groot belang, dat hun fractie dit niet in één hand wilde leggen, die haar zou kunnen vastleggen in de Commissie van Fabricage, terwijl dat lid dan misschien straks de geheele fractie tegenover zich zou krijgen. Wat hierover gezegd is, is in flagranten strijd met de altijd ver- Stadhuisvraagstuk. (Sehüller e.a.) kondigde meening, dat de commissies feitelijk tot stand zijn gekomen om de discussie in den Raad te bekorten. De sociaal-democratische fractie heeft het zoo opgevat, dat haar vertegenwoordiger in de commissie over het stadhuisvraag stuk stelselmatig voeling met haar houdt en haar stelselmatig op de hoogte houdt, in welk stadium dat vraagstuk verkeert en naar het oordeel der fractieleden informeert; daarnaast is het commissielid natuurlijk volkomen vrij om zijn meening in de fractie te verdedigen en om, bij meeningsverschil, de andere leden der fractie ook tot zijn standpunt te brengen, maar dat wil niet zeggen, dat spreker naar de Commissie van Fabricage is gegaan met een opdracht van zijn fractie; daarvan is geen sprake. Sprekers fractie wilde haar eenheid in dit belangrijke vraagstuk demonstreeren en heeft zich gespiegeld aan de woorden van haar tegenpartij, die altijd zoo hoog opgaf van bekorting van de beraadslagingenhierdoor is haar eenheid, ook bij dit vraagstuk, weer naar voren ge komen en de verdeeldheid bij de andere fracties. In eerste instantie heeft spreker vergeten het een en ander te zeggen over het overleg, dat plaats zal moeten hebben tusschen Burgemeester en Wethouders, de architecten, de commissie van advies en de Commissie van Fabricage. Spreker was in de gelegenheid de aandacht van den Wethouder per soonlijk er op te vestigen en hoopt, dat de Wethouder bereid zal zijn mede te deelen, hoe hij over dat overleg denkt. De sociaal-democratische fractie staat op het standpunt, dat de Commissie van Fabricage volledig gekend moet worden in de voorbereiding en de verschillende stadia van de op lossing van het vraagstuk. De Raad heeft uit het voorstel van Burgemeester en Wet houders niet anders kunnen afleiden, dan dat het College het en bloc indiende. Nu blijkt er in het College een groote minderheid te zijn, die op zichzelf weer verdeeld is. In dit geval had in het Ingekomen Stuk van die verdeeldheid het een en ander moeten blijken bij de beantwoording van de vraag, hoeveel en welke architecten zouden worden uit genoodigd. Het bevreemdt spreker, dat bij een belangrijk vraagstuk als dit, Burgemeester en Wethouders niet positief de lijnen aangeven en bij de beantwoording van de vraag, hoe het behandeld moet worden, van hen geen stuwende kracht uit gaat. Tijdens de beraadslagingen worden door twee Wethouders twee denkbeelden geopperd, die niet in het voorstel van Burgemeester en Wethouders belichaamd zijn. Zoo bevreemdt het spreker ook, dat de heer Splinter spreker weet niet, of hij het namens het College van Burge meester en Wethouders zei in antwoord op een vraag van den heer Knuttel mededeelde, er geen bezwaar tegen te hebben, dat de commissie van advies met een lid werd uitgebreid, terwijl hij in de Commissie van Fabricage het verzoek van spreker om nog een ander in de commissie op te nemen, absoluut heeft afgewezen en wel op grond van een argument, dat volgens spreker niet steekhoudend is. Degene, die door spreker werd genoemd, is volgens het oordeel van de sociaal-democratische fractie volkomen berekend voor de taak van lid der adviescommissie. Spreker kent den heer Plantenga niet en moet in dit geval dus geheel afgaan op het oordeel van den heer Knuttel. Had men in het stuk van Burgemeester en Wethouders met een enkel woord melding gemaakt van sprekers voorstel, dan hadden de raadsleden hun meening kunnen kenbaar maken over den persoon, dien spreker gaarne in de commissie had zien opgenomen. Spreker betreurt het, dat er met geen enkel woord van gerept is. De heer Knuttel merkt op, dat de heer Sehüller zelf dien persoon nu ook niet noemt. De heer Sehüller noemt op het oogenblik den naam van dien persoon niet, omdat er toch geen schijn van kans bestaat, dat men hem in de commissie zou benoemen. Nu die kans niet bestaat, is spreker niet gerechtigd in het openbaar den naam van dezen heer te noemen. De Wethouder weet echter wel, wien spreker bedoelt en het zal spreker aangenaam zijn, wanneer ook de Wethouder in zijn antwoord den naam niet noemt, hetgeen ook niet noodig is. De heer Goslinga heeft gezegd, dat aan den heer Dudok geen opdracht was gegeven om een winkelgalerij te ontwerpen. Spreker heeft alle mogelijke moeite gedaan om de opdracht aan den heer Dudok te krijgen; hij heeft er in de Commissie van Fabricage herhaaldelijk naar gevraagdalleen kreeg hij een stuk, maar toen hij dat doorbladerde, bleek dat de opdracht niet te zijn: toen hij daarover een opmerking maakte, werd gezegdde opdracht kan het College niet geven. Daarom weet de Commissie van Fabricage niet eens, welke opdracht aan den heer Dudok is gegevenechter heeft spreker daarna

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 18