308
MAANDAG 1
1 JULI 1932.
Stadhuisvraagstuk.
(Bosmau e.a.)
missie als een der bezwaren aan, dat men dan steeds het
verwijt zou moeten hooren, dat de voorgedragenen een bepaalde
architectonische richting in de bouwkunst voorstonden.
Men zal dat bezwaar toch niet kunnen ontgaan, op welk
tijdstip men ook de commissie moge instellen, steeds loopt
men gevaar, dat gezegd wordt: gij hebt personen uitgekozen,
die een bepaalde richting zijn toegedaan. Bij deze debatten is
al reeds critiek op de commissie uitgeoefend, in dien zin, dat
zij een bepaalde lijn in de bouwkunst zou volgen. De heer
Knuttel heeft er thans reeds het een en ander over gezegd.
De heer Knuttel heeft gezegd, dat het aesthetisch element
in de commissie te zwak vertegenwoordigd was.
De heer Bosman zegt, dat de critiek niet zal verflauwen,
wanneer eenmaal de plannen zijn ingeleverd.
Spreker blijft daarom zijn bezwaar handhaven, dat indien
de commissie thans wordt ingesteld, zij tegenover degenen,
die uitgenoodigd zullen worden een project in te leveren,
een juiy zal zijn, zoodat gevaar bestaat dat de architecten
zich zullen laten beïnvloeden bij hun ontwerp om iets te
maken, wat naar hun veronderstelling zal liggen in de lijn
van de commissie. Dit acht spreker een fout! Men moet de
bouwkundigen volkomen vrij laten iets naar eigen smaak te
ontwerpen, wat niet meer het geval is, zoodra een bepaalde
commissie wordt benoemd om hun plannen te beoordeelen.
In het algemeen gevoelt spreker weinig voor die commissie,
nu niet en ook later niet, omdat hij gelooft, dat zij overbodig
is. Wanneer er geen commissie is, zullen de plannen toch in
allerlei vakbladen en in technische kringen besproken worden,
zoodat wij niet verstoken blijven van deskundige critiek.
Voorbarig acht hij het de commissie reeds thans te benoemen.
De benoeming kan even goed of liever beter tot een lateren
datum worden uitgesteld.
De heer Groenevcld zal niet meer spreken over de winkel
galerij, waarover niets nieuws meer te zeggen valt.
De heer Wilbrink heeft ontdekt, dat de sociaal-democraten
tegenstanders van het plan-Dudok zijn, aangezien daarin een
winkelgalerij is opgenomen en spreker zich tegen den bouw
van een winkelgalerij heeft verzet.
Het zal den heer Wilbrink echter niet gelukken, spreker
er in te laten loopen. De sociaal democratische raadsfractie
heeft zich nooit ofte nimmer over het plan-Dudok uitgelaten,
omdat zij was voor den bouw van het stadhuis op een ander
terrein. Zij heeft het plan-Dudok nooit op zijn architectonische
mérites beoordeeld en nooit gezegd, of zij het mooi of
leelijk vond.
Trachtte de heer Wilbrink misschien de aandacht van
zichzelf af te leiden? Want hij heeft wel gezegd, dat hij het
plan-Dudok mooi vond.
De heer Wilbrink merkt op, dat dit ook niet waar is.
De heer Knuttel vraagt, wat het er allemaal toe doet. Het
komt toch niet in de geschiedboeken.
De heer Grocnevekl kan moeilijk aan den heer Knuttel
vragen, wat hij al ol niet zeggen mag.
De heer Wilbrink heeft zich wel voor het plan-Dudok
uitgelaten en heeft daarom ook voorgesteld, het bij dat eene
plan te laten.
Spreker wil gaarne gelooven, dat de heer Splinter nooit
vernomen heeft, dat de sociaal-democratische fractie tegen de
winkelgalerij in het plan-Dudok was, aangezien het plan-Dudok
nooit ofte nimmer in behandeling is geweest. Die fractie
heeft nooit de gelegenheid gehad zich over het plan-Dudok
uit te laten; dit is misschien wel eens besproken in een
raadsvergadering, waartoe de sociaal-democraten niet uit
genoodigd waren; in dien geest is wel iets gebeurd, maar
het plan-Dudok is hier nooit ofte nimmer in behandeling
geweest; de Raadsleden hebben de teekeningen gezien; de
heer Dudok heeft zijn plan in geheime zitting toegelicht; er
is toen echter geen debat over het plan geweest, maar toen
heeft spreker reeds bezwaar gemaakt tegen die winkel
galerij; dat was echter geen behandeling, maar slechts een
voorloopige beschouwing van het plan, niets meer; nadien
is het nooit in den Raad geweest en spreker heeft dus geen
gelegenheid gehad om zijn meening erover te zeggen en hij
vreest, dat het ook wel nooit in den Raad zal komen, maar
op heel eigenaardige wijze onder de tafel zal worden gewerkt.
Het is al verdwenen.
Volgens den Wethouder behoeft de geneeskundige dienst
ook niet in het nieuwe raadhuis ondergebracht te worden.
Misschien is dat ook niet dringend noodig.
Stadhuisvraagstuk.
(Splinter e.a.)
De heer Splinter zegt, dat het nooit de bedoeling geweest
is en ook niet noodig is.
De heer Groeneveld zegt, dat er echter toch ook geen en kei
bezwaar tegen is en als er ruimte voor is, dan is het toch
wel wenschelijk. Er zijn misschien nog meer diensten aan te
wijzen, die in het nieuwe stadhuis ondergebracht kunnen
worden. In elk geval, wanneer men den geneeskundigen
dienst absoluut niet in het stadhuis wil onderbrengen, dan
heeft men daarvoor ook de ruimte niet noodig en behoeft
men die ook niet te bouwen; laat men dan de ruimte, die
volgens het voorstel van het College voor winkelgalerij gebruikt
zal worden, gebruiken voor bureaux, hetgeen een zeer belang
rijke kostenbesparing zal opleveren.
Spreker hoopt, dat Leiden een stadhuis zal bouwen en niet
zal beginnen met winkels te bouwen en daar bovenop een
stadhuis; de waardigheid van een stad als Leiden brengt
mede, dat zij een stadhuis bouwt en niets anders.
De Voorzitter deelt mede, dat zijn ingekomen twee amen
dementen van den heer van Es, luidende:
»a. onder 8 te lezen
»dat na indiening van de plannen aan de na te noemen
commissie zal worden gevraagd daaromtrent, alsmede omtrent
het bestaande plan-Dudok, hare meening te doen kennen,
met dien verstande, dat de uiteindelijke beslissing over de
plannen bij den Gemeenteraad zal blijven;"
b. onder b te lezen:
»een deskundige commissie van advies in te stellen teneinde
na indiening van de plannen aan die commissie te vragen
daaromtrent alsmede omtrent het bestaande plan-Dudok hare
meening te doen kennen, zullende de uiteindelijke beslissing
over de plannen bij den Gemeenteraad blijven"."
Deze amendementen worden voldoende ondersteund en
maken derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Knuttel gelooft, dat de architecten als eisch zouden
mogen stellen, dat men hun van te voren mededeelt, wie hun
plannen zullen beoordeelen en op dien grond gaat het niet
aan, de commissie van advies later te benoemen.
Spreker staat op het oogenblik vrij weifelachtig tegenover
het voorstel van den heer van Es om de commissie te ontheffen
van het dienen van advies ten aanzien van de te stellen
eischen. Spreker kan het groote belang er niet van inzien,
tenzij het er toe zou leiden, dat de commissie geheel anders
werd samengesteld. Indien de commissie een jury zou worden,
zou spreker er iets voor gevoelen. Op het oogenblik is het
echter een heterogene commissie.
M at de wijziging van de commissie betreft, zou spreker-
genoegen kunnen nemen met datgene, waartoe de Wethouder
zich bereid verklaarde. Het is niet zoozeer sprekers bedoeling
den heer Driessen te weren. Spreker kan niet de neuzen
tellen en zou misschien verder komen met het voorstellen
van een vervanging. Een versterking van het aesthetisch
element met een werkelijk zoo bevoegde kracht als den heer
Plantenga, een van de voornaamste schrijvers over archi
tectuur in Nederland en zelf architect, zou zoozeer een
voldoende tegenwicht vormen, dat spreker daarmede ge
noegen zou kunnen nemen. Spreker weet niet, in hoe
verre hij uit de woorden van den Wethouder mag afleiden,
dat Burgemeester en Wethouders bereid zijn deze aanvulling
over te nemen.
Bij de keuze van de architecten heeft zich weer gede
monstreerd het nadeel, dat voor de behandeling van dergelijke
kwesties gelegen is in het vooraf bespreken van die zaken in
commissies. De vertrouwensmannen van de verschillende
groote fracties hebben zich daar min of meer gebonden. Zij
zijn het met elkaar eens geworden en, op een enkele uit
zondering na, is dan ook over de vraag, of in het drietal
wijziging kon worden gebracht, een ijzig stilzwijgen bewaard
geworden. Behalve dat spreker eenigen steun heeft ontvangen
van den heer de Reede, heeft ook de Wethouder er het zijne
van moeten zeggen. De laatste heeft zich niet, gelijk andere
leden gedaan hebben, kunnen bepalen tot de mededeeling,
dat de Commissie van Fabricage, zij het na langdurige
onderhandelingen, hiertoe als tot een compromis was ge
komen.
Spreker onderstreept de woorden van den Wethouder, dat
de heer Dudok was afgewezen, omdat hij in zijn ontwerp te
modern was, zoodat het dwaas zou zijn thans iemand voor
te dragen, die nog moderner is.
De heer Splinter heeft gezegd, dat de heer Dudok zich
niet aangesloten heeft bij de omgeving van de Vischmarkt.