MAANDAG 11 JULI 1932. 307 Stadhuisvraagstuk. (Simonis e.a.) men krijgt daar het stadhuis met een mooi open plein, dan heeft men vanaf de Hoogstraat een prachtig gezicht erop. Dan zal het nageslacht nog over dat stadhuis spreken en erkennen, dat de Raad in 1932 een gelukkig besluit heeft genomen door het op dat terrein te bouwen. Wanneer de Wethouder die zaak goed bekeken had, zou hij hier niet afwijzend tegenover staan, maar er wel wat voor gevoeld hebben, en wanneer hij de cijfers wat beter bekeken had, dan zou hij niet gezegd hebben, dat dit 2 millioen zou kosten. Spreker doet een voorstel in dien geest, om den Raad gelegenheid te geven zich daarover uit te spreken. De Voorzitter deelt mede, dat zijn ingekomen twee amende menten van den heer Simonis, luidende »Ondergeteekende heeft de eer de volgende voorstellen te doen le. in ingezonden stuk No. 145 van sub ade woorden »te verbreeden Koornbrugsteeg" te laten vervallen. 2e. (subsidiair, indien het eerste voorstel wordt verworpen) in sub a, in plaats van »te verbreeden Koornbrugsteeg" te lezen »te verbreeden Maarsmansteeg"." Deze amendementen worden voldoende ondersteund en maken derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. Den heer Bergers bevreemden de amendementen-Simonis ten zeerste in dezen tijd, nu alles naar bezuiniging streeft; straks is al aanmerking gemaakt op een bedrag van 3.000.voor de politie, dat niet eens bezuinigd werd, maar alleen bespaard door vacatures niet te vervullen; hier wordt echter over een millioen gepraat alsof het niets is. Wanneer de heer Simonis nu eens goed denkt aan de belastingbetalers, waartoe hijzelf behoort, dan moet hij toch erkennen, dat het een beetje te gek is om dit nu voor te stellen. De heer Simonis zegt, dat de heer Bergers dan voor zijn eerste amendement moet stemmen. De heer Bergers zegt, dat het voorstel inzake de Koornbrug steeg voor hem ook een struikelblok was, maar waar deze daardoor een betere verkeersweg zal worden, men ziet dit aan het Gangetje, kan spreker niet anders dan er voor stemmen. Wat de voorgestelde winkelgalerij betreft, in het plan-Dudok is er ook een opgenomen en zou het nu eigenlijk weleerlijk zijn, dit te vergelijken met plannen zonder winkelgalerij Dat zou juist een struikelblok kunnen zijn. Spreker beveelt die winkelgalerij ten zeerste aan als zijnde zeer economisch. Leiden behoeft niet direct een raadhuis te hebben, waar de nazaten over spreken als over een gelukkig besluit van den Raad in 1932; het laat spreker Siberisch koud hoe zij daarover denken. Spreker denkt, dat menig schilder, die vroeger honger geleden heeft, wanneer hij uit zijn graf zou opstaan, zeer verbaasd zou zijn over de hooge prijzen, die men geeft voor zijn schilderstukken. Laat men nu ook nuchter zijn en kalm en economisch de zaak bezien; waarvoor moet Leiden een stadhuis hebben, dat op het oogenblik haast niet te betalen is? Het amendement-Simonis kost 2 millioen, het voorstel van het College f 600.000.dus f 1.400.000. minder; dat is geen kleinigheid. Dat kan in dezen tijd niet. Het amendement-Simonis heeft geen zin. Dan moet ook het complex huizen van Hollants en anderen weg, hetgeen ook niet weinig zal kosten. Van den verkeersweg, die verbreed is, zal meer gebruik worden gemaakt. De brug kan voorloopig niet verlaagd worden. Dat is dus een groot gevaar. Men zou er een ophaalbrug van kunnen maken, zooals men er een heeft over de Middelstegracht, maar daarvan zal men ook niet veel pleizier hebben. Het voorstel van de winkelgalerij is uit een economisch oogpunt aanvaardbaar, maar het is ook aanbevelenswaardig, omdat men tegenover den heer Dudok de eerlijkheid moet betrachten. Spreker was vanmiddag met den heer Wilbrink op de plaats van het oude stadhuis, waar zich ook een deskundige bevond, die zei»Ik zou niet weten, waarom het niet zou kunnen; het is zelfs zeer practisch en goed gezien, want het brengt verruiming, vooral aan den overkant." Het behoeven geen prutswinkeltjes te worden. Spreker vermoedt, dat er genoeg gegadigden zullen zijn, die gaarne een pand of een complex willen huren in de onmiddellijke nabijheid van het stadhuis, waar veel publiek komt. De heer van Es stelt voor punt b van het voorstel van Burgemeester en Wethouders te lezen als volgt: »een deskundige commissie van advies in te stellen, ten einde na indiening van de plannen aan die commissie te Stadhuisvraagstuk. (van Es e.a.) vragen daaromtrent, alsmede omtrent het bestaande plan-Dudok hare meening te doen kennen, zullende de uiteindelijke beslis sing over de plannen bij den Gemeenteraad blijven;" Volgens deze wijziging zal de commissie niet met Burge meester en Wethouders een program van eischen opstellen. De gegevens, die thans bekend zijn in verband met het plan- Dudok, zijn voor de architecten voldoende om hun plannen uit te werken. De heer Schüller zegt, dat dit de uien in de hutspot van den heer Goslinga zijn. De heer van Es merkt op, dat de meening van den heer Schüller niet wordt gevraagd. De heer de Beede herinnert er aan, dat de Wethouder van financiën in de middagzitting heeft gezegd, dat hij zou voor stellen de bouwsom met ƒ250.000.te verminderen, indien de Raad zou besluiten de winkelgalerij niet te bouwen, aan gezien hij berekende, dat de winkels de rente van f 250.000. zouden opbrengen. Het lijkt spreker buitengewoon onlogisch, verband te leggen tusschen de bouwsom en de vraag, of een winkelgalerij zal worden gebouwd, aangezien op de grootte van het gebouw het al of niet bouwen van winkels geen invloed heeft. Het is dus niet te denken, dat een architect in staat zou zijn een plan goedkooper met dan zonder winkels te maken. Men moet de bouwsom geheel losmaken van de vraag, of er winkels komen of niet. Immers, het door het College genoemde bedrag is niet zoo maar uit de lucht gegrepen, maar spreker neemt aan, dat het die zaak ernstig heeft overwogen en zoodoende tot dat bedrag is gekomen; het zou heel eigenaardig zijn, wanneer het College zeide: wij kunnen dat stadhuis voor 1 millioen bouwen, maar als er winkels bij komen, kunnen wij er IJ millioen aan besteden; spreker kan dat verband niet inzien. Het bedrag van 10.000.dat eventueel meer uitgegeven zou moeten worden om ook twee architecten uit Leiden uit te noodigen, is zoo gering, dat het op de totale kostprijs van het gebouw weinig of geen invloed heeft. Nu kan de Wet houder wel zeggen: dit voorstel is een compromis van het College, maar daarmede heeft de Raad ten slotte niets te maken het College kan natuurlijk een compromis sluiten, maar het weet, dat de Raad critiek kan uitoefenen en een dergelijk voorstel kan aanvullen of beperken. Hier besluit de Raad wellicht in de richting van aanvulling; het compromis van het College staat daar volkomen buiten. Na de toelichting van den heer Splinter is het spreker wel duidelijk geworden, dat ook de commissie van advies reeds van stonde af aan goede diensten kan bewijzen en daarom handhaaft spreker zijn bezwaren tegen die commissie ook niet, daar zij van belang kan zijn voor de gemeente; spreker blijft er evenwel op aandringen, het aesthetisch element in die commissie te versterken; de heer Knuttel wees daartoe den weg en het kan geen bezwaar hebben, dien te volgen. De heer Bosman is door de gevoerde discussie allerminst over tuigd geworden, dat dadelijke benoeming van de commissie van advies eenig nut zou hebben en handhaaft dus ten volle zijn bezwaren daartegen. Tijdens de discussie is hem gebleken, wat spreker ontgaan was, dat de commissie ook nog is op gedragen om in overleg met de Rijkscommissie voor monu mentenzorg advies uit te brengen over den ouden gevel. Nu acht spreker dit toch een buitengewoon wonderlijke opdracht. Men heeft de Commissie voor monumentenzorg, die zich zal belasten met alles wat behoort tot den ouden gevel en nu stelt het College voor om er nog eens een commissie bij te benoemen voor hetzelfde doel. Wat zal die commissie dan te doen hebben? Moet die correcties aai brengen, wanneer de Rijkscommissie voor monumentenzorg het niet goed doet? Zoekt men ruzie met de Commissie voor monumenten zorg? Spreker begrijpt anders de functie van die commissie niet. Spreker zou zich ook kunnen voorstellen, dat de Com missie voor de monumentenzorg spoedig voor de eer bedankte en het maar aan die later benoemde commissie overliet. Die twee commissies kunnen toch niet beide over hetzelfde advies uitbrengen! Men zal dit toch dienen over te laten,uitsluitend aan de Commissie voor monumentenzorg. Spreker vermoedt, dat Burgemeester en Wethouders in hun ijver om het nut van de te benoemen commissie aan te toonen, dit overleg er ook nog bijgesleept hebbendoch volgens spreker zal dat nut hier zeker niet aan den dag treden; spreker gelooft integendeel, dat die commissie verstandig zal doen zich te onthouden van elk advies, en dat maar over te laten aan de Rijkscommissie voor monu mentenzorg. De Wethouder voerde tegen een latere benoeming der com-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 15