MAANDAG
11 JULI 1932.
303
S tadhuis vraag stuk.
(van Es e.a.)
ingediende plannen. Inzake 2 van die punten gaat spreker
hiermede accoord; hij kan niet anders dan toejuichen dat die
commissie straks aan den Raad advies zal uitbrengen over de
ingediende plannen, waar zij zal gevormd worden door per
sonen, aan wie men een dergelijke beoordeeling wel kan toe
vertrouwen. Ook kan hij er zich mee vereenigen, dat die
commissie advies uitbrengt omtrent den ouden gevel; daarover
bestaat een zeker meeningsverschileenerzijds meent men
dat wat daar nog staat geheel afgebroken moet worden en
opnieuw opgebouwd; een ander zou dat absoluut niet ver
standig achten en wil dien ouden gevel alleen maar op enkele
punten bijwerken en bijbouwen. Waar nu voor het nieuwe
stadhuis daar ongetwijfeld ook wel de noodige palen ingeheid
zullen moeten worden, meent spreker met het weinige ver
stand, dat hij er als ondeskundige van heeft, dat dit voor den
ouden gevel niet erg bevorderlijk zal zijn. Spreker kan begrijpen,
dat daarover meeningsverschil is.
De heer Huurman vraagt, of daarvoor dan een commissie
van advies benoemd moet worden.
De heer van Es meent van wel. Het College stelt sub e. voor:
Burgemeester en Wethouders te machtigen in overleg met
de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg en met de com
missie van advies de noodige maatregelen te treilen, om den
ouden gevel van het Raadhuis te beschermen, desnoods af te
breken en tijdelijk op te bergen."
Spreker meent nog wel zooveel behoorlijk Hollandsch te
kunnen verstaan, dat hij dat goed gelezen heeft. Spreker kan
er zich dus mee vereenigen, dat de commissie van advies
daarin ook gekend zal worden.
Spreker vindt het echter eenigszins vreemd, dat de com
missie van advies met Burgemeester en Wethouders een
program van eischen zal opmaken, waaraan de architecten
zich hebben te houden. Hij heeft n.l. onlangs een plan gezien
van architecten, die niet tot de uit te noodigen architecten
behooren en die alleen gebruik hebben gemaakt van de ge
gevens, die hun bekend waren geworden uit een bouwkundig
tijdschrift, waarin het plan-Dudok was beschreven. Zij hadden
in het ontwerp datgene geprojecteerd, wat ook de heer Dudok
in diens ontwerp had opgenomen.
Indertijd zou het noodige overleg gepleegd worden tusschcn
het College van Burgemeester en Wethouders en den heer
Dudok. Spreker vertrouwt, dat dit overleg heeft plaats gehad
en daarbij ook de inwendige inrichting van het stadhuis is
besproken. Aangezien de te stellen eischen in het plan-Dudok
zijn verwerkt, zouden de uit te noodigen architecten daarvan
gebruik kunnen maken bij het ontwerpen van hun plannen.
Het zal goed zijn, wanneer noch door het College van Bur
gemeester en Wethouders, noch door de commissie van advies
veel met de architecten gesproken wordt. Laten de architecten
een plan ontwerpen, waarin zij hun kunstenaarsziel tot uit
drukking brengen, maar laten zij zoo weinig mogelijk geïn
fluenceerd worden door andere architecten .of door deskundigen
op dit gebied.
De Voorzitter stelt voor bij den aanvang der avondverga
dering eerst eenige punten te behandelen, die dringend
afgedaan moeten worden en waarvan de behandeling ver
moedelijk niet veel tijd in beslag zal nemen, om daarna voort
te gaan met de behandeling van het stadhuisvraagstuk.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig dit voorstel van den Voorzitter besloten.
De heer de Reede is niet altijd een sterk tegenstander ge
weest van het bouwen van de winkelgalerij en heeft daarvoor
soms zelfs iets gevoeld. Het staat echter vast, dat het nieuwe
stadhuis twee belangrijke gevels zal krijgeneen belangrijken,
gerestaureerden gevel en een belangrijken, nieuwen gevel. In
den nieuwen gevel is een winkelgalerij zeer zeker misplaatst.
Men kan het nog zoo mooi voorstellen en zelfs aannemen, dat
er eenig financieel voordeel in zit, toch moet ook het laatste
worden opgeofferd, wanneer het er om gaat een monumentaal
gebouw te verkrijgen. Misschien zou er iets voor te zeggen
zijn, wanneer men winkels maakte aan de verbreede Koorn-
brugsteeg, waar zij wellicht eenig effect zouden sorteereri.
Ook uit een zakelijk oogpunt acht spreker het maken van
winkels in den gevel aan de Vischmarkt niet gewenscht, want
het is niet te verwachten, dat in de doodkisten, die men daar
zal bouwen, behoorlijke zaken zullen gevestigd worden. Het
zullen tweede- en derderangs winkels zijn, terwijl het gevaar
bestaat, dat er bij herhaling een andere zaak in komt. Hetgeen
er zal tot stand komen, zal niet eens zijn in het belang van
degenen, die zich er tijdelijk zullen vestigen.
Spreker wil zich daarom niet vereenigen met het idee van
een winkelgalerij.
Stadhuisvraagstuk.
(de Reede e.a.)
Wat de keuze van de architecten betreft, zou spreker van
twee bordjes willen eten; hij zou zich willen aansluiten zoowel
bij het voorstel van den heer Huurman, als bij het bezwaar,
dat de heer Knuttel heeft geopperd tegen de uitnoodiging van
den heer Kropholler. Spreker is geen deskundige op dit ge
bied en moet dus voorzichtig zijn, maar kan niet nalaten op
te merken, dat al het werk van den heer Kropholler, dat hij
gezien heeft, weliswaar op spreker een sympathieken indruk
maakt en dat het een aangenaam aspect heeft, maar tevens
dat het is imitatie van middeleeuwschen kloosterbouw, hetgeen
spreker echter niet het karakter acht dat een stadhuis moet
hebben; dat moet naar buiten werken en den menschen laten
zien, wat daar gebeurt; het moet den indruk vestigen te zijn
het centrale punt der gemeente-administratie en van alles,
wat daaraan tegenwoordig vastzit en daarmede is de gesloten
gevel, die in den regel door den heer Kropholler wordt ont
worpen, absoluut in strijd. Dit reeds maakt voor spreker den
heer Kropholler niet tot den gewenschten bouwmeenter van
een stadhuis. Waar nu toch vrijwel vaststaat, dat met de
andere voorgedragenen, de heer Blaauw mag dan wellicht
minder aesthetisch aangelegd zijn, en de heer Mertens meer,
een goede keuze gemaakt is van moderne bouwmeesters, kan
spreker zich zeer goed vereenigen met de gedachte van den
heer Knuttel om den heer Kropholler te vervangen door een
zeer modern bouwmeester; men mag toch ook wel een kans
geven aan de zeer moderne bouwkunst en heeft dan tevens
een uitmuntende gelegenheid om het oude plan-Dudok te
vergelijken met wat die moderne bouwmeester ontwerpt.
Spreker acht de commissie van advies op het oogenblik
toch wel ontijdig; men kan daarmede wachten, tot de plannen
eenmaal klaar zijn en gepubliceerd; zoo noodig is het dan
vroeg genoeg een advies te vragen. Vroeger was dat advies
zelfs absoluut niet noodig; toen kon het College het wel met
den heer Dudok af en het is spreker niet duidelijk, waarom
nu die commissie van advies moet worden ingeschoven. Wan
neer die commissie echter ten slotte toch tot stand zou komen,
zal te veel aan de techniek geofferd worden, wanneer naast
den directeur der gemeentewerken, die zooals uitdrukkelijk
gezegd wordt ambtshalve in die commissie thuishoort, daarin
ook nog weer een oud-directeur der gemeentewerken wordt
opgenomendit is geen gebrek aan waardeering voor hetgeen
de heer Driessen presteert, maar eenvoudig een bezwaar tegen
het al te veel verleggen van het zwaartepunt naar het tech
nische. Een aestheticus, die uitstekend met alle bouwstijlen
op de hoogte is, als de directeur van de Academie voor beel
dende kunsten te 's Gravenhage, met een dergelijke positie
van gezag op dit gebied, is in die commissie beter op zijn
plaats dan de heer Driessen, die als knap gemeente-architect
goed werk gedaan heeft, maar toch zeer zeker niet in de
eerste plaats de persoon is om over dergelijke problemen te
adviseeren.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel
van den heer Bosman, luidende:
»Oridergeteekende stelt voor voorloopig niet over te gaan
tot het beaoemen van een advies-commissie."
Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve
een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Splinter dankt allereerst de leden, die het voorstel
van het College welwillend hebben ontvangen. Het is waar,
zooals de heer Manders zeide, dat het stadhuisvraagstuk in
de Commissie van Fabricage veel meer tijd heeft gevorderd
dan hier en daarom kan spreker ook niet begrijpen, dat de
heeren Huurman, Knuttel en zelfs Beekenkamp, die lid is
van de Commissie van Fabricage, geklaagd hebben over den
langen duur van deze zaak; de heeren kunnen weten welk
een ontzaglijk werk eraan verbonden was.
De heer Knuttel was nog wel zoo vriendelijk om te zeggen
dat men bij een open prijsvraag even ver was geweest. Spreker
herinnert den heer Knuttel aan wat hij op 2 November 1931
gezegd heeft, n.l. dat een dergelijke prijsvraag pas een aan
vang zou nemen, nadat dit voorstel van het College hier was
aangenomen.
Indien de Raad was ingegaan op het denkbeeld van de vrije
prijsvraag, zou men op het oogenblik dus nog moeten beginnen.
Het stadhuisvraagstuk is nu eenmaal een moeilijk vraagstuk.
Spreker komt nu tot de keuze van de architecten.
Nadat Burgemees er en Wethouders met de Commissie van
Fabricage overleg hadden gepleegd, zijn zij gekomen tot de
keuze van het in het praeadvies genoemde drietal, dat volgens
hen allereerst voor een uitnoodiging in aanmerking zou komen.
Daarna is de vraag gesteld: wie zouden alsnog uitgenoodigd
moeten worden, indien vijf architecten gevraagd zouden worden.
De Commissie van Fabricage en het College van Burgemeester