302
MAANDAG 1
l JULI 1932.
Stadkuisvraagstuk.
(Bergers e.a.)
dat geval blijtt het aspect van de Vischmarkt en ook van den
Nieuwen Rijn niet intact. Het zal o >k nog een bron van
inkomsten zijn, die men werkelijk niet behoeft te versmaden
de gemeente kan dat vaste inkomen best gebruikenuitgaven,
waaraan men absoluut niet mag raken, zijn er genoeg en als
er iets te halen is, moet men er ook bij zijn.
De heer Verwoij vraagt nu, of er huurders voor zullen
komen. Dat kan spreker wel garandeeren, zelfs heel goede,
niet voor enkele weken of maanden. Nu is er gesproken,
dat er vliegende winkels zouden komen, maar als men een
huis huurt van de gemeente en men weet vooruit elke 3
maanden opgezegd te kunnen worden, dan richt men toch
zijn zaak niet zoo mooi in als men anders zou doen; dat is
geen vergelijking, die gaat absoluut mank. Wanneer men weet,
als men een winkel van de gemeente voor 5 of 10 jaar huurt,
dat men, als men zich niet misdraagt, er in kan blijven, dan
zullen die winkels zeer goed verhuurd kunnen worden;
wanneer men echter het vooruitzicht heelt, dat men elk
oouenblik weggestuurd kan worden, zal men zijn zaak natuur
lijk op geen stukken na zoo goed inrichten als anders. Dat
argument vervalt dus geheel.
Spreker kan zich vereenigen met het voorstel van Burge
meester en Wethouders om de drie genoemde architecten
uit te noodigen. Deze drie architecten schijnen in elk geval
het meest in aanmerking te komen. Niettemin spijt het
spreker, dat geen Leidsche architecten zijn uitgenoodigd.
Men kan precies den molen en de huisjes aanwijzen, waarin
Rembrandt heeft gewoond. Van de Leidenaren, die reeds
honderden jaren dood en vergeten zijn, worden de schilderijen
verkocht. Men passeert echter degenen, die hier nu leven en
tijdens hun leven de vruchten van hun arbeid zouden kunnen
genieten. Daarom is spreker het eens met den heer Huurman,
dat het gewenscht is aan het drietal de namen van twee
Leidsche architecten toe te voegen. Spreker wil niets afdoen
aan de qualiteiten van de architecten, die Burgemeester en
Wethouders hebben genoemd. Zij zullen wel de beste en
meest vooraanstaande zijn. Het is echter mogelijk, dat ook een
ander een helder oogenblik heeft en iemand, van wien men
het niet verwacht zou hebben, tot een oplossing komt, waar
van men moet zeggenhet is het ei van Columbus.
Het is niet gewenscht, dat men te kiezen krijgt uit 500 of
600 ideeën, want dan kan men evenmin zijn keuze bepalen
als wanneer men in een winkel komt om een kostuum te
koopen en uit een te groot aantal kiezen moet.
Spreker kan zich zeer goed vereenigen met het voorstel
tot het bouwen van een winkelgalerij.
Spreker sluit zich dus volkomen aan bij het voorstel van
den heer Huurman om aan het drietal de namen van de
Leidsche architecten Buurman en van der Laan toe te voegen.
Men passeert door die twee genoemde heeren voor te dragen
misschien weer anderen, maar waar zij genoemd zijn, zou
spreker het hierbij willen laten en dus aan vijf architecten
opdracht willen geven.
De heer Manders meent, dat het voorstel van het College
tamelijk gunstig is ontvangen; heftige critiek is niet gehoord
de bespreking in de Commissie van Fabricage heeft heel wat
meer om het lijf gehad dan die in den Raad; de commissie
heeft de zaak zeer degelijk overwogen en is ten slotte tot een
compromis gekomen, hetgeen spreker zeer verheugt, maar
waaruit ten slotte ook blijkt, dat ook wel andere architecten
genoemd zijn; ook de twee door den heer Huurman genoemde
architecten zijn door spreker in de commissie naar voren
gebracht; het zou dus wel op zijn weg liggen het amendement-
Huurman te steunen; die personen zijn echter niet op de
voordracht geplaatst, doordat het aantal architecten beperkt
is tot drie.
Het is echter niet juist, zooals de heer Beekenkamp zeide,
dat dit zijn van Leidenaar door den heer Huurman als een
conditio sine qua non is aangemerkt; alleen zou het een
qualiteit te meer kunnen zijn om hen ook in aanmerking te
doen komen voor het bouwen van een stadhuis; daarom acht
spreker deze aanbeveling van die twee personen niet overbodig.
Wat nu de winkelgalerij betreft, volgens den heer Beekenkamp
zouden er geen stadhuizen met dergelijke winkeltjes zijn. In
verschillende plaatsen heeft men echter wel degelijk publieke
gebouwen, waarmede men zeer goed voor den dag kan komen,
met winkels eronder. Even over de grens in Duitschland
heeft men zeer frissche gebouwen, die werkelijk heel goed zijn,
waarvan men onmiddellijk ziet, dat het het stadhuis of het
publieke gebouw, waarvoor het moet doorgaan, is; daaronder
heeft men dan van de ruimte geprofiteerd door er winkels te
maken, die een levendig aanzien aan het geheel geven. Daarom
kan spreker zoo goed met het voorstel van het College in
dezen meegaan.
De heer Schüller vroeg, waarom de oude gevel niet afge-
StadlxuisvraagstuL.
(Manders e.a.)
broken wordt. Dit is echter niets nieuws, want spreker heeft
altijd in de commissie gemeend, dat de oude gevel niet afge
broken behoefde te worden, maar zeer goed zoo behouden
kon worden, wat natuurlijk ook veel mooier zou zijn.
Men moet die winkelgalerij niet beschouwen, zooals de heer
Wilbrink deed, als een geforceerde poging om daar den
winkelstand te behouden.
Wanneer men eenmaal een plaats heeft, die in trek is en
zeer geëigend is voor een bepaald doel, is het wel degelijk
de moeite waard te overwegen, of hetzelfde niet op die plaats
behouden kan worden.
De heer Simonis is ook een tegenstander van den bouw
van de winkelgalerij. In de eerste plaats zullen de winkels
onvoldoende zijn voor het daarin drijven van een behoorlijke
zaak en in de tweede plaats is op dat punt in het geheel
geen gebrek aan winkels, zoodat de kans bestaat, dat de
gemeente er nadeel in plaats van voordeel van zal hebben,
terwijl het aanzien van het stadhuis er door wordt verminderd.
Het valt spreker bijzonder tegen, dat in den Raad zoo
verbazend weinig wordt gesproken over de financieele zijde
van den bouw van het stadhuis. Men loopt zeer gemakkelijk
heen over de verbreeding van de Koornbrugsteeg en de ge
weldige kosten, die daarmede gepaard gaan.
Mocht de verbreeding van deze steeg eenigszins van belang
zijn in verband met het uitbreidingsplan van de gemeente,
dan zou deze kwestie voor spreker in een ander licht komen
te staan, maar wanneer dat niet het geval is, vraagt spreker
zich af of een andere oplossing niet meer gewei:scht is.
Als de Koornbrugsteeg verbreed wordt, zal men voor de
helft van de steeg de Korenbeurs zien staan en dat zal bij
zonder leelijk wezen. Als er zooveel geld over is voor den
bouw van het stadhuis, dat men zelfs het geweldige bedrag
voor de onteigening van verschillende perceelen wil besteden,
waarom heeft men dan niet gedacht aan de verbreeding van
de Maarsmanssteeg? Die oplossing zou veel rationeeler en niet
duurder zijn. In de stukken staat wel, dat de onteigening
van de perceelen aan de Koornbrugsteeg ƒ600.000.zal
vorderen, maar daarmede zal de gemeente niet in het bezit
van die perceelen kunnen komen, die zij hebben wil. Wel is
waar dalen de prijzen, maar niettemin zal dit bedrag over
schreden worden.
Spreker zou heel graag zien, dat het stadhuis op de plaats
van het oude stadhuis werd gebouwd. Het zou spreker ook
aangenaam zijn, wanneer men een besparing zou kunnen
verkrijgen door alleen de panden van De Faam, die noodig
zijn, en de panden van de gemeente te gebruiken. Maar
veel rationeeler zou het zijn, in plaats van de Koornbrugsteeg de
Maarsmanssteeg te verbreeden. Daardoor zou een verbetering
in de binnenstad worden verkregen, waardoor het aanzien
van de stad zou stijgen. Men zou daardoor ook een beteren
toestand voor het verkeer verkrijgen. Het zal wel veel kosten
met zich brengen, maar het is een verbetering, waarvan ge
bruik kan worden gemaakt bij een uitbreiding van de andere
zijde van de Breestraat naar de stad en daarvoor is toch wel
iets te zeggen.
Zooals het nu wordt voorgesteld, acht spreker de verbreeding
van de Koornbrugsteeg geen verbetering; de daarmede ge
paard gaande hooge kosten is die verbetering niet waard.
De heer van Es zal gaarne zijn stem geven aan het voorstel
van den heer Huurman om ook de Leidsche architecten
Buurman en van der Laan uit te noodigen.
Spreker is tegen den bouw van de winkelgalerij, omdat deze
niet bij het stadhuis past.
Ook brengt spreker het College gaarne hulde, dat het een
maximum-bouwsom voor het nieuwe stadhuis, waaraan de
architecten gebonden zijn, heeft vastgesteld; indertijd is over
1 millioen gesproken, maar spreker acht het zeer voorzichtig dat
het College, waar men hier natuurlijk wel voor financieele ver
rassingen zal komen te staan, begonnen is dat bedrag eenigszins
te drukkendit is in elk geval een spoorslag voor de architecten
om zooveel mogelijk bij dit plan de zuinigheid te betrachten.
Spreker uit ook zijn blijdschap, dat bij dit voorstel als eisch
gesteld wordt handhaving van de bestaande rooilijn aan de
Vischmarkt; zonder winkelgalerij wordt die zeker gehandhaafd;
anders zou die winkelgalerij er misschien buiten vallen.
Spreker heeft, evenals de heer Bosman, een oogenblik de
gedachte gehad, dat die commissie van advies er wel wat
vroegtijdig komt, maar toen hij de stukken doorlas, kwam hij
tot de conclusie, dat zij misschien toch niet zoo geheel over
bodig is; in hoofdzaak zal zij 3 dingen moeten doen, allereerst
met liet College tot overeenstemming komen over wat in het
stadhuis geprojecteerd moet worden, om het practisch bruik
baar te maken, verder een oordeel geven over wat met den
ouden gevel moet geschieden en ten slotte oordeelen over de