DINSDAG 5 JULI 1932. 281 Beschuldigingen a. h. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon. (Mandcrs c.a.) de juiste weg; dan krijgt men een individueel oordeel en zal ook elk geval anders beoordeeld worden. Spreker zou het dus op prijs stellen, wanneer de tot nu toe toegepaste werkwijze, waarbij elk geval op dezelfde wijze en door de zelfde personen onderzocht wordt, ook voortaan gevolgd werd, met dien verstande, dat de gevallen wellicht nauw keuriger onderzocht zouden kunnen worden, zoodat zooveel mogelijk daarbij éénzelfde lijn getrokken kan worden, en meer precies de juiste omstandigheden aan de Commissie van Maatschappelijk Hulpbetoon kunnen worden mede gedeeld, en tevens dat een zekere nom, waarnaar de steun bedragen worden verleend, wordt vastgesteld. De heer van Eek wil allereerst iets zeggen over den vorm van het adres, hoewel die voor hem niet iets gewichtigs is. Het is toch een verlaging van de publieke behandeling van zaken, wanneer op een dergelijke wijze door een publiek college belangrijke zaken worden behandeld, waarbij het persoonlijk element in die mate op den voorgrond wordt gebracht. De Wethouder verdedigt dit door te zeggen, dat Maatschappelijk Hulpbetoon geen politiek lichaam is en niet gewoon is de zaken op te vatten zooals in politieke lichamen gebeurt. Allereerst is dit adres wel opgesteld door een poli tieke persoonlijkheid; vrij algemeen wordt toegegeven, hij heeft dit ook niet weersproken, dat de heer Eomijn de op steller is. Indien Maatschappelijk Hulpbetoon dan meereen knus onderonsje is, dat geschrokken is van de wijze, waarop mevr. Braggaar deze zaken in het publiek bracht, en toen in een opwelling verontwaardigde termen wilde gebruiken, dan had de Wethouder als ervaren politicus dat moeten voorkomen. In politieke lichamen wordt anders opgetreden; in het vuur van het debat worden daar wel eens dingen gezegd, die beter verzwegen hadden kunnen worden, maar wanneer daar beleedigende uitdrukkingen worden gebruikt, die men bij kalm nadenken liever niet gebruikt had, dan worden daarvoor verontschuldigingen aangeboden Om nu in een adres, dat eerst in concept opgemaakt is en daarna in Maatschappelijk Hulpbetoon gebracht men heeft het dus kunnen overwegen uitdrukkingen te gebruiken als „politieke partijpropaganda van het laagste allooi'' acht spreker verkeerd, omdat door dergelijke sterke termen de aandacht van de hoofdzaak wordt afgeleid. De Wethouder heeft dit dus verdedigd op een wijze, die spreker absoluut niet bevredigen kan, maar dat is een kleinigheid. Er is al lang over deze zaak gesproken en spreker acht het gewenscht dat hier een conclusie wordt genomen, die het publiek gerust stelt. Er is op het oogenblik terecht groote ongerustheid, niet alleen in socialistischen kring, maar ook ver daarbuiten, dat Maatschappelijk Hulpbetoon zijn taak niet goed vervult. Het zal de taak van den Raad zijn om in alle geval te probeeren die ongerustheid zooveel mogelijk weg te nemen. Dat wordt niet goedgemaakt met de bewering van den heer Romijn, dat er weieens fouten worden gemaakt. Het laatste spreekt vanzelf, maar daarover loopt het niet. Het loopt over de vraag, of het publiek, voor een groot gedeelte ook bestaande uit niet-socialisten, van meening is, dat na dit debat de behartiging van de belangen van de hulpbe hoevenden veilig is in handen van de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon, gezien de wijze, waarop deze commissie nu haar taak vervult. Het vertrouwen wordt niet hersteld door de motie-Wilmer. Spreker begrijpt eenigszins den gedachtengang van den heer Wilmer. Spreker stelt zich op het standpunt, dat wanneer men een daad van een ander naar billijkheid en rechtvaar digheid moet beoordeelen, men zich moet verplaatsen in den gedachtengang van dengene, die die daad verricht, d. i. in dit geval: die het voorstel doet. Spreker meent, dat de heer Wilmer en de zijnen zich op het standpunt stellen: er bestaat inderdaad reden voor een onderzoek, want door alles wat hier gezegd is, is er ongerust heid gewekt en nu verwacht men een daad van den Raad. De Wethouder heeft hieruit afgeleid, dat vertrouwen in Maatschappelijk Hulpbetoon is uitgesproken. Dat heeft spreker echter in het geheel niet uit de motie gelezen. Daarvan zou wel sprake zijn, indien men hier een motie kon aannemen, waarmede de zaak werd begraven, doch ook de heer Wilmer is van oordeel, dat een onderzoek moet worden ingesteld. Dat onderzoek wordt echter op een verkeerde wijze ingesteld. Spreker heeft er geen bezwaar tegen, dat men onderzoekt of de werkmethode van Maatschappelijk Hulpbetoon goed is; zoo iets kan nooit kwaad. Het gaat echter over de vraag of de felle critiek, die mevrouw Braggaarde Does heeft uitgeoefend en die door haar met verschillende feiten is aangevuld en bevestigd, terecht is uitgeoefend. Beschuldigingen a. h. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon, (van Eek.) Als daarnaar een onderzoek wordt ingesteld, is geen sterveling buiten den Raad van meening, dat de zaak uit de wereld is, wanneer de Wethouder zegt: de zaak is be sproken en het is gebleken, dat Maatschappelijk Hulpbetoon zoo onschuldig is als een pasgeboren kind. Het onderzoek naar de werkwijze geeft het vertrouwen niet terug, want daardoor worden de feiten, die in den Raad zijn medegedeeld, niet onderzocht. Als de Wethouder zegt: bezuiniging speelt hierbij geen rol, kan spreker moeilijk beweren, dat de Wethouder dit niet meent, maar spreker is van oordeel, dat de Wethouder zich daarbij schuldig maakt aan autosuggestie. Heeft de ontzettend hardvochtige wijze van behandelen van de kooplieden dan niet plaats, omdat men bevreesd is, anders te veel geld te zullen uitgeven Vloeien de lage uitkeeringen en de afwijzingen dan voort uit een soort hardvochtigheid, waarbij men de menschen abso luut niet goed wil behandelen Spreker meent nog het zachtst te oordeelen, wanneer hij veronderstelt, dat het gebeurt, omdat men bevreesd is anders te veel daaraan te moeten uitgeven. Spreker begrijpt, dat de Wethouder geen bezwaar heeft tegen de motie-Wilmer, aangezien daardoor de aandacht van de hoofdzaak wordt afgeleid. Als de werkwijze echter moet worden veranderd in den zin van de toelichting, zal ze nog veel minder de goedkeuring van de sociaal-democraten wegdragen. Volgens den Wethouder kwamen er zooveel gevallen, dat Maatschappelijk Hulpbetoon niet meer in staat is ze alle te beoordeelen. Spreker heeft gehoord, dat de Commissie tot één uur 's nachts vergadert, zeker een ontzaglijke prestatie. Nu wil de Wethouder die werkwijze zoodanig veranderen, dat hij het onderzoek aan de commissie wil ontnemen daarmede is het College het eens en dit door den dienst wil laten doen, zoodat de leden van Maatschappelijk Hulp betoon alleen aanmerking kunnen maken op de conclusie. Maar dan wordt het werk van Maatschappelijk Hulpbetoon nog veel meer onttrokken aan de openbare critiek dan tot nu toe. Dan wordt het werk van de leden van Maatschappelijk Hulpbetoon, die voor een deel ook prijs stellen op openbare behandeling, buitengewoon moeilijk. Mevrouw Braggaar heeft al aangewezen hoe het wel kan, n.l. door vaststelling van een norm als uitgangspunt voor wat de gezinnen noodig hebbendan kan men toch nog rekening houden met speciale gevallen. Wanneer men eens ging berekenen, wat de men schen noodig hebben, dan zou blijken, dat ontzaglijk veel meer gegeven moest worden. Spreker zou willen, dat Maatschappelijk Hulpbetoon bij het verstrekken der uitkeeringen eens een lijstje opmaakte, hoe die besteed moesten worden; dan zou men tot de con clusie komen, dat de menschen er op geen stukken na mee uitkwamen. Als mensch tegenover mensch is dat toch niet te rechtvaardigen. Spreker wil dit even beschouwen als een quaestie van eigenbelang; het is een zeer onzekere tijd en wie vandaag rijk is, kan morgen arm zijn. Zou men dan, als men zelf slachtoffer van Maatschappelijk Hulpbetoon werd, gerust zijn op een behoorlijke behandeling, wanneer het blijft werken zooals nu? üit een gevoel van menschen- liefde kan men zich daarmede niet tevredenstellen. Op zicïf zelf is spreker niet tegen verandering der werkwijze, zooals de motie-Wilmer beoogt, al is dit niet voldoende; er hangt toch ook veel af van de samenstelling van die commissie. Wanneer de Raad dit beperkte onderzoek, in de motie- Wilmer bedoeld, noodig acht, dan is de Raad toch verant woordelijk voor de resultaten en moet de Raad dan ook niet zorgen, dat die commissie zoodanig is samengesteld, dat hij ten slotte ook de verantwoordelijkheid kan dragen voor wat gebeurt, want dat de Wethouder al zoo ingenomen is met die commissie, kan sprekers vertrouwen in haar werk wijze niet verhoogen. De Raad is verplicht te zorgen, daarop heeft het Leidsche publiek recht, dat als deze vergadering achter den rug is, de zaak ten minste behoorlijk onder zocht wordt. Ru het belangrijkste van deze geheele zaak, n.l. dat de sociaal-democraten meenen, dat de hulpbehoevenden hier onvoldoende verzorgd worden. De geheele opzet was niet anders dan te trachten, dat te verbeterenal hebben zij dit niet in hun macht, zij zullen toch in die richting sturen, dat de slachtoffers van Maatschappelijk Hulpbetoon, zij die zich tot die instelling om steun wenden, verzekerd zijn van een behoorlijk levensonderhoud; spreker maakt zich los van wat de heer Knuttel zeide van het volle loon; spreker vraagt het noodzakelijk levensonderhoud; spreker meent als socialist, dat de menschen daarop recht hebben. Dat dit in het kapitalisme moeilijk te verwezenlijken is, zal hem niet weerhouden al zijn krachten daartoe in te spannen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 9