278
DINSDAG
5 JULI 1932.
Beschuldigingen a. li. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon.
(Vallentgoed e.a.)
beaamt dat volkomen; zoo is het ook bij Maatschappelijk
Hulpbetoon, maar dat fouten maken moet niet catastrofaal
worden, zoodat er bijna een systeem in zit; die fouten wa
ren nog al veelvuldig. Spreker wijst op het geval van een
zwak, aamborstig vrouwtje aan de Potgieterslaan, dat op
een stoel sliep, omdat zij slechts een doorgezakt ledikant
had met een stroomatras, waarop zij niet kon slapen. Spreker
heeft toen onmiddellijk de secretaresse opgebeld, dat er
moest komen een ledikant met volledig beddegoeddie vrouw
kon alleen maar slapen op een kapokmatras met kussens;
het zou gebeuren. Was spreker daarop nu afgegaan, dan
was er niets van terecht gekomen; bij een volgend bezoek
bleek hem echter, dat die vrouw niets anders had gekregen
dan een ledikant met een stroomatrasde heele week had ze
weer op een stoel geslapen; een stroomatras prikkelde haar
zeer en deed haar pijn, omdat zij geen vleesch aan haar
lichaam had. Op de volgende vergadering, toen spreker
hierop wees, werd erkend, dat er een fout was gemaakt en
dat de armbezoekster daarover geen volledig oordeel had
gegeven. Dat een fout gemaakt wordt, is niet zoo erg, wanneer
alle leden daarvan ook overtuigd waren en alle zaken grondig
onderzochten, of aan de geuite wenschen was voldaan.
De heer Knuttel zegt, dat nog nooit de fout gemaakt is,
dat te veel werd gegeven.
De heer Vallentgoed erkent dit. Ook in de rapporten der
armbezoekers worden fouten gemaakt. Zoo kon iemand geen
steun krijgen, omdat de armbezoeker rapporteerde, dat die
man om 9 uur nog op bed lag.
Spreker heeft dat geval uitvoerig verdedigd, maar het is
hem in vier weken niet gelukt den man steun te doen ver
krijgen. Spreker vindt dat absoluut lichtvaardig, aangezien
het geen argument is om iemand steun te onthouden. De
man zelf verklaarde, dat er niets van aan was. De man,
die slecht ter been is, was naar beneden geroepen, omdat
iemand over den steun kwam praten en was toen ongekleed,
omdat hij juist bezig was hout te hakken. Maar ook al was
het wel juist, dan nog zou spreker zich kunnen voorstellen,
dat een werklooze, die vier, vijf ochtenden achtereen om
vijf uur is opgestaan, ten slotte zegt: nu vertik ik het,
laat nu een ander maar eens zijn neus stooten. Spreker weet
intusschen niet, of het inderdaad waar is.
Indertijd was de afspraak gemaakt, dat bij de herziening
van het reglement de heer Karstens een verzoek bij den
Raad zou indienen om de vergaderingen van de kleine
commissie uit te schakelen en wekelijks een vergadering van
de groote commissie te houden. De heer Karstens heeft
dat verzoek niet tot den Raad gericht.
In verband met een operatie, die spreker moest ondergaan,
lag spreker in het ziekenhuis, zoodat hij bij de herziening
van het reglement niet tegenwoordig is geweest.
Spreker blijft de vergaderingen van de kleine commissie
uit den booze achten. Br worden besluiten genomen, waar
voor hij niet verantwoordelijk is. Spreker zegt dit in ant
woord op de opmerkingen van den heer Knuttel, volgens
wien spreker altijd verantwoordelijk is. Spreker heeft echter
een breeden rug en kan er tegen, ook al geldt het gevallen,
waarin hij voor de belanghebbenden gepleit heeft en menig
een door zijn toedoen steun heeft gekregen.
Spreker moet zijn bewering handhaven, dat zeer lichtvaardig
wordt gehandeld bij het zenden van bepaalde personen naar
de Stedelijke Werkinrichting.
Spreker zou het toejuichen, dat bij uittreding van leden dezen
zouden worden vervangen door vertegenwoordigers van de
Protestantsch-Christelijke en Katholieke organisaties.
Bovendien zou de commissie kunnen worden uitgebreid
met personen, die op het gebied van de drankbestrijding
en reclasseering werkzaam zijn, gelijk het in Arnhem is ge
schied. Mocht men echter willen trachten door middel van
de uitbreiding der commissie den invloed der sociaal-demo
cratische leden te verkleinen, dan zou spreker uit den aard
der zaak voor zoo'n uitbreiding niet veel gevoelen.
De heer Eikerbout heeft met genoegen kennis genomen
van de verklaring van den Wethouder, dat het niet de be
doeling is geweest te bezuinigen. Spreker neemt die ver
klaring onvoorwaardelijk als juist aan, omdat de Wethouder
zelf de zaak in handen heeft en beoordeelen kan, hoe ze
geregeld zal worden.
Hetgeen in den Raad is gezegd, heeft den schijn van juist
te zijn.
De Wethouder heeft gezegd, dat niemand met dehonger-
zweep naar de inrichting voor ouden van dagen is gezonden,
doch dat wel sommige personen met de hongerzweep naar
de werkinrichting zijn gestuurd. Ten aanzien van deze zaak
gaat men toch te ver; er moeten toch wel zeker ernstige
Beschuldigingen a. h. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon.
(Eikerbout.)
redenen zijn, om die menschen aldus te helpen; anders is
het ongepast om aldus voort te gaan.
Volgens den Wethouder zou spreker te kennen gegeven
hebben, dat de rapporten in zekere mate onder suggestie
van mejuffrouw de Vries zouden worden samengesteld en
dat, al naar de muts stond, al naar men een goede of kwade
luim had, over de uitkeeringen werd beslist. Spreker heeft
daarmede niet de commissie, maar de rapporteurs bedoeld;
men kan een rapport zoo samenstellen, dat het, wanneer
het in de vergadering komt, een anderen indruk maakt dan
het in werkelijkheid is. Spreker wil niet zeggen, dat daarvan
misbruik gemaakt wordt of dat men moedwillig die rapporten
zoo stelt, maar de mogelijkheid is niet uitgesloten, dat men
in die richting wel eens zoodanige rapporten heeft opgesteld.
Spreker wil aannemen, dat die rapporten niet onder suggestie
van mejuffrouw de Vries worden samengesteld, hoewel
spreker er tegelijkertijd een vraagteeken achter plaatst,
omdat spreker ook wel gevallen bekend zijn, die een ander
licht op de zaak werpen; spreker zal die nu niet noemen,
omdat dit niet onder dezen voorzitter heeft plaats gevonden,
maar onder een anderen Wethouderdit heeft ook met deze
zaak betrekkelijk niet te maken. Wie heeft in Maatschap
pelijk Hulpbetoon de leiding, de secretaresse of de voorzitter?
Volgens spreker heeft de voorzitter de leiding en heeft hij
die ook te houden; men moet zich in de vergadering ook
niet laten leiden door een persoon, in deze mejuffrouw de
Vries, wanneer die een ander inzicht heeft in den gang van
zaken dan het bestuur of de voorzitter.
Het zou beter en gemakkelijker zijn, indien normen wer
den vastgesteld, al erkent spreker, dat er moeilijkheden aan
verbonden kunnen zijn. Zoo is het mogelijk, dat in het
geval der kooplieden de norm niet zou kunnen toegepast
worden op de wijze, als men het graag zou willen. Het
vaststellen der normen wil echter niet zeggen, dat er geen
afwijkingen zouden kunnen plaats hebben, voor welke afwij
kingen, al is het niet prettig ze toe te staan, redenen te
over kunnen worden aangevoerd. Daardoor komen echter de
bijzondere gevallen beter tot hun recht dan wanneer men
zou zeggen: laat het maar loopen, zooals het gaat.
Men heeft reeds een stap in de goede richting gezet door
te bepalen, dat de bon voor de voedselverstrekking niet
dagelijks, maar één maal per week kan worden gehaald.
Het verheugt spreker, dat men, wellicht naar aanleiding van
hetgeen in den Raad is gezegd, tot dien maatregel is over
gegaan.
Spreker meent, dat men thans tot een bepaald besluit
zal moeten komen, want het is mogelijk over deze aange
legenheid nog meer avonden te spreken.
Er zijn nu twee moties ingediend, waarvan die van den
heer van Eek in verband met de lengte wel een lintworm
motie zou kunnen genoemd worden. Spreker gelooft, dat
geen van beide moties het resultaat zal opleveren, dat men
er bij aanneming van verwacht. Toch is er zeer veel voor
te zeggen, dat in de richting van beide moties een uit
spraak wordt gedaan.
Bestaat nu niet de mogelijkheid, dat de heer van Eek het
eerste gedeelte van zijn motie, waarin een persoonlijke kwestie
wordt behandeld, intrekt? Spreker wil daarmede niet zeggen,
dat de leden van den Raad (en met name mevrouw Braggaar-
de Does) zich alles behoeven te laten aanleunen, maar ten
slotte weet men wel, dat wanneer men bepaalde zaken naar
voren brengt, men weieens voor moeilijkheden komt te
staan en men zich gekrenkt of achtergesteld gevoelt. Men
kan daarover dan zijn leedwezen uitspreken, maar ten slotte
bereikt men hiermede niets. Het gevolg zou zelfs kunnen
zijn. dat men de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon
eerder tegenover zich vond dan dat men er eenig gunstig
resultaat mee bereikte.
In de tweede helft van de motie-van Eek wordt voorge
steld, dat de Raad uit zijn midden een commissie benoemt.
Wat betreft de motie-Wilmer, wanneer men elkaar over
deze zaak wil vinden, zal de Raad deze vuile wasch zelf
moeten wasschen en dus niet een commissie buiten, maar
uit den Raad moeten benoemen. De Raad voteert de gelden
Maatschappelijk Hulpbetoonwaarom zou men nu menschen
uit de burgerij vragen om die quaestie nog eens van naderbij
te bezien; de Raad moet dat aan zich zelf houden; die
commissie uit den Raad zal zich onledig moeten houden
met hetgeen hier naar voren gebracht is en ook tegelijkertijd
middelen moeten beramen of plannen overwegen hoe in de
naaste toekomst wellicht gehandeld zal moeten worden ten
aanzien van den steun, normen, enz.
Spreker zou gaarne zien. dat de moties-van Eek en -Wilmer
tot één motie werden samengevlochten; spreker vraagt den
heer van Eek, en daarmede de sociaal-democratische fractie,
of hij zelf niet inziet, dat hetgeen in het eerste deel van