274
DINSDAG 5
JULI 1932.
Beschuldigingen a. h. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon.
(Braggaartie Does c a.)
omdat zij slechts een greep uit vele gevallen gedaan heeft.
Spreekster heeft de door haar genoemde gevallen ook op
ware grootte weergegeven, omdat ook zij meent, dat over
drijving schaadt.
Den heer Blkerbout waren ook klachten ter oore gekomen
over ambtenaren.
Dat is ook niet onjuist.
Men heeft spreekster verweten, dat zij haar mededeelingen
niet in de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon deed.
Spreekster heeft echter herhaaldelijk gezegd, welke klachten
haar ter oore waren gekomen, maar steeds werden de
klachten onjuist genoemd en zei men tot spreekster: gelooft
u het niet, want het is gelogen, de menschen zijn bij u
heel anders.
De heer Goslinga zal zich kunnen herinneren, dat spreekster
zich de moeite heeft getroost bij de uitbetaling tegenwoordig
te zijn. Br werden toen ook klachten geuit. Toen spreekster
in do vergadering der commissie mededeelde, dat zij bij de
uitbetaling tegenwoordig was geweest, zonder dat iemand
van het personeel het wist, moest men toegeven, dat de
opmerkingen juist waren en zei de heer Goslinga direct
toe, dat datgene, waarover geklaagd werd, verbeterd zou
worden.
De heer Goslinga merkt op, dat hieruit blijkt, dat het
wel helpt, als mevrouw Braggaar—de Does de klachten ter
plaatse mededeelt.
Mevrouw Braggaartie Does zal straks de klachten mede-
deelen, waarover zij ook in de commissie gesproken heeft,
maar die niet zijn weggenomen, alvorens zij ze in den Raad
heeft behandeld.
Spreekster heeft begrepen, dat zij meer bereikt, wanneer
zij de zaken in den Raad bespreekt dan wanneer zij het
doet in de commissie.
De heer Eikerbout kon de opmerking in het adres onder
schrijven, dat men van alles goed op de hoogte moest zijD,
wilde men over de zaak kunnen oordeelen.
Dit is werkelijk voor een groot gedeelte theorie en geen
practijk: het zou wel zoo moeten zijn, maar het is onmogelijk.
Spreekster heeft veel werk gedaan, dat andere leden door
omstandigheden of door hun werkkring niet konden ver
richten. Spreekster kent verschillende personen door het
onderzoek, dat zij heeft ingesteld of door de bezoeken, die
zij haar brachten. Zij is er echter van overtuigd en zegt
dit zonder den leden onaangenaam te willen zijn, dat de
meeste leden de gesteunden alleen bij naam kennen.
Naar aanleiding van hetgeen de heer Knuttel over
spreeksters betoog heeft gezegd, wijst zij er op, dat zakelijke
overwegingen haar hebben geuoopt zich tot het adres van
de commissie te bepalen. Spreekster is echter met den heer
Knuttel van meening, dat het een het ander niet behoeft
uit te sluiten en dat dit toch ook een middel is om anders
denkenden arbeiders de oogen te doen opengaan voor de
daden van degenen, die eigenlijk voor hun belangen moesten
waken
De colporteur, die propaganda maakte voor een bepaalde
partij, is van den steun uitgesloten alleen op grond van een
vermoeden, dus zonder dat men wist, welk inkomen hij had.
De man is dus niet afgewezen, omdat hij een bepaalde
richting was toegedaan.
De heer Knuttel heeft ook gesproken over het gezin van
een visscher. Benige weken geleden heeft spreekster mede
gedeeld, dat in een vergadering der commissie was besloten,
den man 20.te geven voor het koopen van vischgerei.
De armbezoeker zou hem het geld ter hand stellen. Toen
zijn vrouw spreekster bezocht en deze tot haar zei, dat haar
man f 20.zou ontvangen, antwoordde de vrouw, dat zij
niets kreeg, omdat niets was toegestaan. Men had het gezin
van 11 personen 14 dagen zonder inkomen gelaten. De
vorige week werd weer voorgesteld aan het gezin, waaraan
werd gezegd, dat men geen 20.kon geven, omdat die
man geen vergunning kreeg en zijn vischnetten toch weer
in beslag genomen werden, f 20.te geven. Spreekster
vroeg wat dat nu eigenlijk beteekende; daarop is besloten,
dit gezin van 11 personen geen 20.maar 5.per
week te geven.
De heer Wilmer kon geen waardeering hebben voor de
wijze, waarop spreekster deze zaak heeft behandeld. Het is
nooit haar bedoeling geweest ieder te bevredigen en aller
minst heeft zij verwacht, den heer Wilmer te kunnen be
vredigen. De heer Wilmer bleek echter meer waardeering
te hebben voor het adres van Maatschappelijk Hulpbetoon;
ieder zijn smaak; hij hield er zich, als politieker in den dop,
aan vast, dat spreekster de namen en adressen niet genoemd
heeft, maar hij kon toch weten, waarom spreekster dat niet 1
Beschuldigingen a. h. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon.
(Braggaarde Does.)
gedaan heeft. Waar spreekster Maatschappelijk Hulpbetoon
in staat van beschuldiging gesteld heeft, kon zij den be
schuldigde toch onmogelijk de zaak laten uitzoeken; zij
achtte het noodig daarvoor een commissie van onderzoek,
door den Raad te benoemenvoor die commissie is spreekster
niet bevreesd; de heer Wilmer schijnt dat niet gehoord te
hebben. Bovendien is spreekster overtuigd, dat ieder, die bij
Maatschappelijk Hulpbetoon betrokken is, die namen en
adressen voldoende weet. Nu is ook gezegd: er zijn zooveel
gevallen en dit waren er maar enkele; aangenomen dat
men die gevallen zonder naam en adres niet kent, maar
dit waren niet de gevallen; het waren er maar enkele uit
de vele bij Maatschappelijk Hulpbetoon; dergelijke ge
vallen zijn er legio. Dat argument van den heer Wilmer
acht spreekster dus verkeerd. De heer Wilmer zou gelijk
kunnen hebben, wanneer spreeksters ontevredenheid alleen
hier gebleken was, maar nlles wat spreekster hier gezegd
heeft speciaal over deze gevallen, heeft zij eerst stuk voor
stuk in Maatschappelijk Hulpbetoon besproken, wel niet
zoo breedvoerig als wel wenschelijk ware, maar dat ligt niet
aan spreekster, maar aan den tijd. Toen spreekster pas
kort lid was van Maatschappelijk Hulpbetoon, heeft het
katholieke lid de heer van der Laan eens uitgeroepen: als
iedereen zooveel tijd noodig had als mevrouw Braggaar,
dan zaten wij hier om 2 uur 's nachts nog. Dit houdt de
erkenning in, dat spreekster niet op alles ja en amen zegt,
maar alle grieven opgenoemd heeft. Een der andere leden
van Maatschappelijk Hulpbetoon zeide eens: wanneer men
het verdedigt als mevrouw Braggaar, dan moet men het
altijd winnen en dan denken de menschen: ik ga maar naar
mevrouw Braggaar toe.
De heer Wilmer heeft zich er niet toe kunnen opwerken
om aan het adres van de Commissie voor Maatschappelijk
Hulpbetoon zijn goedkeuring te onthouden. De heer Wilmer
had zich echter kunnen herinneren, dat iu de vergadering
van het Roomsch-Katholieke Vakverbond, waarin hij ge
sproken heeft, de werkloozen van hun ontevredenheid hebben
doen blijken, vooral naar aanleiding van hetgeen spreekster
in den Raad heeft medegedeeld.
De heer Romijn heeft verklaard in de motie van den heer
Wilmer een uiting van waardeering en belangstelling te zien.
Spreekster moet echter het tegendeel daarvan er in zien.
De heer Wilbrink meende, dat er enkele fouten werden
gemaakt. Spreekster heeft zelf gezegd, dat wie werkt ook
fouten maakt. Bij een commissie als die voor Maatschappelijk
Hulpbetoon, welke veel werk verricht, zou spreekster ook
niet over een enkele fout hebben gesproken. Het is echter
juist de hoofdzaak.
Hoewel de heer Wilbrink zich indertijd verklaard heeft
tegen elke verlaging van den steun, heeft hij nu met geen
enkel woord gesproken over het feit, dat de betrokkenen met
een halve portie eten worden afgescheept. Volgens den heer
Wilbrink zou het gemakkelijk zijn, als men stond op het
standpunt, dat de menschen door de kapitalistische maat
schappij tot hun tegenwoordigen toestand zijn gekomen en
die maatschappij nu ook moet zorgen voor hun onderhoud.
De sociaal-democraten maken zich echter niet op zulk een
gemakkelijke wijze van de zaak af. Zij staan op het stand
punt, dat elk mensch recht heeft op een menschwaardig bestaan
en wanneer de heer Wilbrink en de zijnen hun taak chris
telijk opvatten, zullen zij weten, dat zij hun naasten moeten
liefhebben en dat doet men niet door de menschen aan den
hongerdood prijs te geven.
Het niet noemen van de namen wordt nu gebruikt als
een middel om spreekster te bestrijden, maar eigenlijk is het
geen argument. Geen der leden heeft den inhoud van spreek
sters betoog besproken. Te voren was gezegd, dat alles wat
spreekster had aangevoerd onjuist was. Thans draait ieder
raadslid er omheen en zegt elke spreker, dat ook naar zijn
meening fouten zijn gemaakt en verbeteringen moeten
worden aangebracht.
Spreekster begrijpt volkomen, dat de heer Bosman, die
niet aan den lijve gevoelt, wat het zeggen wil werkloos te
zijn en honger te hebben, niet inziet, welk nut het heeft
deze zaak in den Raad te bespreken. De heer Bosman moet
niet zoo klakkeloos zijn meening uiten; deze heeft werkelijk
klakkeloos hier betoogd, dat het eigenlijk een opzetje was
en dat het niet opging dat spreekster na die beschuldigingen
geuit te hebben, zelf al direct kwam te spreken over een
commissie van onderzoek. Spreekster raadt den heer Bosman,
alvorens dergelijke dingen te zeggen, aan eerst de Handelingen
na te lezen, want spreekster heeft deze beschuldigingen in
eerste instantie geuit en is pas daarna gekomen met het
voorstel tot instelling van een commissie van onderzoek
toen door den Voorzitter en den Wethouder beleedigingen
1 aan spreeksters adres waren geuit, dat alles verdachtmaking