DINSDAG
5 JULI 1932.
273
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering
van 4 Juli 1932, op Dinsdag 5 Juli 1932,
des namiddags te 3 uur.
Afwezig zijn thans de heeren van Es, Schüller, Simonis en
Donders.
Voortgezet wordt de behandeling van pnnt 2 der agenda.
De Voorzitter doet een beroep op de Raadsleden om zich
in tweede instantie zooveel mogelijk te beperken; verschei
dene voorstellen, besprekingen en interpellaties moeten nog
afgedaan worden en spreker zou in elk geval gaarne zien,
dat het terrein vrijgemaakt werd voor de bespreking op
Maandag a.s. van het Stadhuisvraagstuk, met hetgeen
daaraan vastzit, hetgeen in elk geval aan de orde moet
komen.
Mevrouw Braggaar-de Does heeft met buitengewone belang
stelling kennis genomen van hetgeen gezegd is naar aanlei
ding van het veelbesproken adres, maar is in alle opzichten
teleurgesteld, in de eerste plaats, omdat slechts zeer weinig
leden gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid, dooi het
uitstel van behandeling van dit adres gegeven, om hierover
met meer kennis van zaken te spreken, verder omdat hier
Raadsleden zijn, die dit adres van Maatschappelijk Hulp
betoon nog verdedigden en ten slotte, omdat er wel heel
veel gepraat is over hetgeen spreekster gezegd heeft,
hetgeen toch een zakelijken inhoud had, maar heel weinig
gezegd.
Wanneer Maatschappelijk Hulpbetoon had kunnen ver
moeden, welke gevolgen dit adres zou hebben, dan zou het
dit nooit gezonden hebben. Het doel, door spreekster beoogd
bij het ter sprake brengen van deze zaken bij de begrooting,
was niet anders dan verbetering te brengen in het lot der
noodlijdenden; het doel van dit adres was echter geheel
anders; men wilde blijkbaar wraak nemen over het door
spreekster gesprokene en daarover zijn afkeuring in het
algemeen betuigen, door dit adres aan den Raaa door te
zenden en dit verder onbesproken te laten. Maatschappelijk
Hulpbetoon kan slechts met weinig genoegen op zijn handel
wijze terugzien, want nooit is er zoo groote ruchtbaarheid
aan gegeven, als nu bij het zenden van dit adres, niet naar
aanleiding van het door spreekster bij de begrooting behan
delde, maar naar aanleiding van de wijze, waarop over
spreekster is geschreven. Ook andersdenkenden hebben daar
over gesproken en niet altijd in gunstigen zin. Wanneer
spreekster ziet wat zij heeft bereikt, dan kan zij toch in
alle opzichten tevreden zijn; al heeft men hier dan beweerd,
dat er weinig van is overgebleven, dat het eigenlijk niets
te beteekenen had, en dat alles onjuist en verdachtmaking
was, er is dan toch gebleken, dat er toch wel eenige fouten
waren.
Als men van ieder afzonderlijk de gemaakte fouten ver
neemt, komt men tot datgene, wat spreekster in den Raad
heeft medegedeeld.
Er zal werkelijk twijfel bestaan, of het College, dat dit
adres aan den Raad heeft gezonden, wel zoo achtbaar is
als het voorheen genoemd werd.
Uit al het gesprokene en geschrevene blijkt, dat men
aldus redeneert: het zijn wel is waar sociaal-democraten,
maar uit de vasthoudendheid, waarmede zij hun zaak ver
dedigen, blijkt wel, dat er iets van waar is.
Bij de vijandige stemming, die in de Commissie voor Maat
schappelijk Hulpbetoon ten opzichte van haar bleek te be
staan, heeft spreekster zich afgevraagd, of de christelijke
naastenliefde alleen betracht behoort te worden tegenover
geloofsgenooten en sociaal-democraten niet tot de naasten
behooren.
Ieder, die spreekster kent, weet, dat zij voor geen klein
geruchtje vervaard is en ook wel tegenspraak dulden kan.
In een der vergaderingen van de Commissie gevoelde zij
zich echter genoopt, toen een anti-revolutionnair medelid
op onparlementaire wijze iets, dat beneden peil was, had
gezegd, tot den Voorzitter de opmerking te maken, dat zij
te welopgevoed en te fatsoenlijk was om dien heer op deze
opmerkingen te antwoorden.
Bedoeld medelid zei o.a. sarcastisch: „U kunt gerust
gelooven, dat wanneer u weer op de voordracht wordt ge
plaatst, u op mijn stem kunt rekenen".
Ook uit de uitgebreide notulen, voor het maken waarvan
spreekster gaarne hulde brengt aan de secretaresse, die op
dit punt slechts haar plicht had gedaan, kon blijken, hoe
de stemming van de dames en heeren tegenover spreek
ster was.
Bij de behandeling van de begrooting heeft de heer Wil
brink gezegd (Handelingen 1931, blz. 479), dat hij zich
Beschuldigingen a. h. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon.
(Braggaarde Does e.a.)
absoluut tegen elke steunverlaging in Maatschappelijk Hulp
betoon zou verzetten. Uit hetgeen spreekster in den Raad
zal mededeelen, zal blijken, hoe weinig waarde men aan dit
„absoluut" kan hechten.
Dr. van Es heeft gezegd: als datgene, wat mevrouw
Braggaar—de Does over Maatschappelijk Hulpbetoon gezegd
heeft, waar zou zijn, zouden mij de haren te berge rijzen.
Geen enkele haar van den heer van Es zal dan plat liggen,
want zij kan de verzekering geven, dat alles, wat zij zegt,
waar is.
In de vergadering van de Commissie voor Maatschappelijk
Hulpbetoon werd van anti-revolutionnaire zijde gezegd, dat
men altijd was geweest voor de afschaffing van de kleine
vergaderingen. Bij het onderzoek van de begrooting heeft
spreekster in de sectievergadering er de aandacht op geves
tigd en nu heeft het haar verwonderd, dat de anti-revoluti
onnaire fractie geen voeling heeft gehouden met de anti-
revolutionnaire leden der commissie om te vernemen, wat
voor goeds zij er doen. Zij heeft zich bepaald tot het stem
men tegen het voorstel, omdat het van de zijde der sociaal
democraten kwam. In de vergadering van de Commissie
voor Maatschappelijk Hulpbetoon zei echter het anti-revo
lutionnaire lid, de heer Karstens, dat hij daar altijd voor
was geweest en kleine vergaderingen altijd uit den booze
achtte.
De heer Goslinga zegt, dat deze persoon daar altijd tegen
geweest is; dat weet de heer Vallentgoed ook wel.
Mevrouw Braggaarde Does zegt, dat de andere leden van
de anti-revolutionnaire fractie dat dan blijkbaar niet weten.
De heer Goslinga zegt, dat die persoon toch geen mede-fractie-
leden in Maatschappelijk Hulpbetoon heeft!
Mevrouw Braggaarde Does zegt, dat het toch voor de
hand ligt, dat, als iemand door den Raad gekozen is, hij
toch voeling houdt met zijn fractie in den Raad.
De heer Goslinga ontkent dit; de anti-revolutionnairen
hebben in Maatschappelijk Hulpbetoon geen zitting voor
hun fractie.
Mevrouw Braggaarde Does zegt, dat zij daar toch zitten
ook voor hun menschen.
De Voorzitter zegt, dat dit nu juist het punt is, waar het
om draait; het doet spreker veel genoegen, dat mevrouw
Braggaar dat erkent.
De heer Wilmer zegt, dat dit de fout van mevrouw Braggaar
is; zij voert ook daar propaganda.
Mevrouw Braggaarde Does zegt, dat dus niet alleen de
sociaal-democraten de kleine vergaderingen verkeerd achten,
maar ook de anti-revolutionnairen.
De woorden „van het laagste allooi" werden gesproken
door iemand, die nog slechts enkele maanden lid' van Maat
schappelijk Hulpbetoon was en slechts enkele vergaderingen
had bijgewoond; spreekster bedoelt dit niet als blaam voor
dien persoon, daar dit wegens gezondheidsredenen was, maar
in de vergaderingen, die hij bijwoonde, heeft hij nog nooit
de moeite genomen om een zaak in het belang van de armen
te verdedigen; spreekster heeft hem nog nooit zijn mond
goed open hooren doen dan toen het ging tegen een sociaal-
democrate, toen meende hij met grof geschut te moeten
beginnen en te moeten zeggen, dat het politieke partijpropa-
ganda van het laagste allooi was, en dat spreeksters woor
den waren van het laagste allooi.
Spreekster heeft straks gezegd, dat zij het betreurde, dat
de heeren, blijkens het inhoudsleoze van hun opmerkingen,
zoo weinig gebruik hadden gemaakt van de hun gegeven
gelegenheid om zich van deze zaak op de hoogte te stellen,
maar zij maakt een uitzondering voor den heer Eikerbout;
het deed haar genoegen, dat deze zich niet bepaald heeft
tot algemeenheden, zooals de meeste andere leden, en ook
de Wethouder, maar ook de moeite genomen heeft zich op
de hoogte te stellen; wanneer ieder dit waardige voorbeeld
had gevolgd, zou men tot een andere conclusie gekomen
zijn dan dat alles onjuist, verdachtmaking en propaganda
van het laagste allooi was; spreekster gelooft, dat de heer
Eikerbout een anderen kijk op de zaak gekregen heeft; wan
neer de andere leden dit gedaan hadden, zouden zij ook tot
andere gedachten zijn gekomen, want de door den heer
Eikerbout genoemde gevallen zijn spreekster bekend en zijn
absoluut niet overdreven; spreekster heeft ze niet genoemd,