DINSDAG 5 JULI 1932. 291 Bespreking optreden der politie. (Voorzitter e.a.) niet veel aanstoot genomen, omdat hij begreep, dat de heer Knuttel verkeerde in een toestand van hevige opwinding. De heer Knuttel heeft spreker, op sprekers verzoek, een uurtje later nog eens bezocht; toen heeft hij op rustiger wijze dit herhaald en spreker medegedeeld, dat z.i. deze inspecteur voortdurend ergerend tegen de arbeiders optrad en dezen voortdurend plaagde en hinderde. Dat is echter volmaakt onjuist. Spreker keurt het optreden van dien inspecteur van A tot Z goedvoorzoover spreker weet, en hij is natuurlijk van zijn gedragingen op de hoogte, heeft hij nooit eenige aanleiding gegeven tot critiek en wanneer de heer Knuttel meent, dat deze inspecteur zoo bloeddorstig is en dat de bloeddorst hem uit de oogen druipt, dan is de heer Knuttel niet goed voorgelicht en gebruikt hij onjuiste uitdrukkingen. Deze inspecteur heeft op dien dag in zijn 10-jarigen dienst voor het eerst de hand aau de sabel gehad en dan kan men niet zeggen, zooals de heer Knuttel het voorstelt, dat hij voortdurend tracht de bevolking te hinderen en de sabel uit de scheede haalt zonder eenige reden. De heer Knuttel meent, dat de trouwens zeer weifelend voorgedragen verdediging van den Voorzitter zeer weinig klopt. Allereerst is onjuist de plaatsbepaling; het is volstrekt on waar, dat het optreden van de politie zou hebben plaats gevonden bij de Doelen brug; toen de politie daar kwam, waren de menschen al uit elkaar; juist daar had spreker die ontmoeting met de politie; de verspreiding was toen al afgeloopen. Voorbij de Groenhazengracht, waar met geen mogelijkheid een uitweg was te vinden, is de politie begonnen te slaan. De Voorzitter sprak van onverantwoordelijke ele menten, die onverantwoordelijke dingen deden, maar welke onverantwoordelijke dingen hebben zij dan gedaan? Spreker stond precies tegenover die betooging; het was een rustige menigte, die niets deed. Nu is er gezegd: de politie werd gesard; het is mogelijk, dat er enkele hatelijkheden gezegd zijn, maar spreker heeft er niets van gemerkt, hij stond zoo, dat hij dat had moeten merken, wanneer het op eenige schaal gebeurde. Maar bovendien, wat ligt daarin op zichzelf al een critiek op de houding der politie, dat deze, als zij een beetje geplaagd wordt door een menigte, maar dadelijk het bevel krijgt er op los te hakken. De Voorzitter betreurt, dat er vrouwen geraakt zijn, maar die vrouw, die spreker noemde, kon niet zoo direct mee met de menigte en bleef eenige meters achter; toen hakte de politie op haar in; het ging nietopbreede schaal; die vrouw was de achterste en stond apart en daarom werd erop ingehakt, zonder dat onverant woordelijke elementen daarbij gemoeid waren, zonder eenige aanleiding. Dit dekken door den Voorzitter van wat de politie op zeer ruwe wijze gedaan heeft, zoolang er ook per sonen zijn, die geneigd zijn om de sabel te trekken en daar mede te zwaaien, op een plaats, waar geen verkeersbelemme ring was, De Voorzitter zegt, dat de heer Knuttel toch niet zal ont kennen, dat er daar een menigte menschen was. De heer Knuttel zegt, dat er, toen hij de politie tegen kwam, op dat deel van het Rapenburg ongeveer Vlo van de menschen stonden, die er konden staan; er was geen verkeersbelemmeringdie menschen waren meer verspreid dan op het oogenblik de Raadsleden hier; er waren wel menschen, maar van een menigte of oploop was geen sprake toen; aan den kant van het Gemeentehuis was er absoluut geen menschenmenigte en toen gingen de sabels opnieuw de scheede uit, omdat spreker zijn bezwaren geliefde kenbaar te maken; dat is absoluut de volle waarheid. Over de geheele quaestie van de betoogingen en over de vrijheid van de straat, kan spreker op het oogenblik geen breedvoerig debat beginnen; hij geeft toe, dat de politie het recht heeft om zekere maatregelen voor het verkeer te treffen, dus om op een gegeven oogenblik tot een zeker doorloopen aan te manen. Het eenige, dat gebeurde, was, dat men er op los sloeg, toen het publiek niet gauw genoeg het bevel opvolgde, want van een oproerige menigte was in dit geval absoluut geen sprake. Indien dat wel zoo was geweest, zouden er heel an dere dingen zijn gebeurd. Dat de gebeurtenissen eerst in Den Haag en dan in Leiden plaats vonden, was natuurlijk een toevalligheid. Het had evengoed in Delft kunnen zijn. In Boskoop is echter in die zelfde dagen een man doodgeslagen. In welke plaatsen de Bespreking optreden der politie. (Knuttel e.a.) dingen gebeuren, laat spreker daar, maar het is een feit, dat in tal van gevallen scherper, meer gewapend optreden van de politie plaats vindt. Dit geval was niet het eerste. Dat maakt op spreker zeer sterk den indruk, dat uit Den Haag aanwijzingen komen, die daarop niet zonder invloed zijn. Dat Leiden de plaats was, waar het gebeurde, was betrekkelijk toevallig; het had ook Haarlem, Gouda of een andere plaats kunnen zijn. Spreker ziet er wel degelijk een lijn in. De heer van Stralen moet de juistheid ontkennen van een conclusie, die door den Voorzitter getrokken is. De Voor zitter gaf min of meer te kennen, dat spreker de visch- demonstratie niet alleen had zien voorbereiden, maar ook geheel had helpen voorbereiden. De Voorzitter ontkent dit. Hij heeft gezegd, dat de heer van Stralen er van op de hoogte is geweest. De heer van Stralen was er in zooverre van op de hoogte, dat hij wist, dat men voornemens was te gaan visschen. Er is geen sprake van, dat spreker zich daarmede zou hebben bemoeid of daaraan leiding zou hebben gegeven, want als spreker of een zijner collega's aan een demonstratie leiding zou geven, zou het een ordelijke demonstratie zijn. Spreker wist van deze zaak dus wel iets af, maar had er in elk geval geen deel aan. Bij het begin van de demonstratie, dat spreker wel heeft medegemaakt, was er op het Steenschuur een tamelijk groote oploop ontstaan van het publiek, dat keek naar degenen, die zaten te visschen aan het Steenschuur. Op dat oogenblik had de politie moeten optreden om het verkeer te regelen. Het verkeer was gestremd, maar van de politie was niets te zien. Later, toen er een groote opstopping was ontstaan en auto's elkaar niet meer konden passeeren, kwam een hoofdagent met twee agenten van politie kijken. Toen zij de zaak in oogenschouw hadden genomen, zijn zij weggegaan. Het zou beter geweest zijn, als op dat oogenblik de politie had gezorgd, dat het verkeer niet belemmerd werd. Zij had de visschers kunnen laten visschen zooals zij ook gedaan heeft en het publiek kunnen aanmanen tot doorloopen; dan zou de zaak geen verderen voortgang hebben gehad. Toen de politie, die, zooals later bleek, was weggegaan om versterking te halen, terugkwam op het Steenschuur, waar zij meende, dat de demonstranten zich zouden bevinden, werd zij geprikkeld, doordat zich op die plaats geen visschers meer bevonden. Zij begaf zich naar de plaats, waarheen ook het publiek zich had begeven. Het was echter voor haar de aanleiding om op te treden. De Voorzitter sprak van ooggetuigen en van personen, die het wisten van hooren zeggen. Het laatste sloeg op spreker, omdat hij er niet bij tegenwoordig was geweest. Spreker heeft .echter gesproken met ooggetuigen en ook met de slachtoffers van de politie en men kan moeilijk beweren, dat dit is iets weten van hooren zeggen. Spreker üeeft ook gesproken met personen, die buiten gewoon kalm zijn en zich in geen geval zullen leenen tot het veroorzaken van relletjes. Deze uiterst kalme personen hebben eenvoudig schande gesproken van het onnoodig, buitengewoon ruwe optreden van de politie. Spreker is het met den heer Knuttel eens, dat hetgeen daar geschied is absoluut onbehoorlijk en onnoodig was. De Voorzitter trekt als conclusie uit deze bespreking, dat het zeer onvoorzichtig is om dergelijke demonstraties te houden zonder vergunning van den Burgemeester. De heer Knuttel: Omdat de politie zoo woest optreedt. De Voorzitter ontkent dit absoluut; het is echter onvoor zichtig dergelijke demonstraties zonder vergunning te houden. Ten slotte wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem ming besloten het houden van de aan den heer van Stralen toegezegde interpellatie betreffende de toepassing van het Reglement voor de steunverleening, tot een volgende ver gadering aan te houden. De Voorzitter vraagt, of thans een der leden nog iets in het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Buiten de agenda om werden nog behandeld een voorstel in zake den aanleg van den Houtweg (blz. 271) en een voorstel tot wijziging van het Raadsbesluit van 6 Juni 1932 in zake het aan gaan van een nieuwe rekening-courant-overeenkomst met de N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeenten (blz. 271).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 19