DINSDAG 5 JULI 1932. 289 Bespreking optreden der politie. (Goslinga e.a.) De heer Goslinga zegt, dat de heer Kooistra niet zoo lang over de canons had moeten spreken. Zelf neemt de heer Kooistra allen tijd in beslag. De heer KooistraDan moet u maar doen wat wij graag willen. De Voorzitter heeft er zelf geen bezwaar tegen om de zaak de volgende vergadering te behandelen. Spreker heeft het niet in zijn macht de leden te beperken in den tijd, dien zij voor hun redevoeringen noodig hebben. Wanneer spreker daartoe pogingen aanwendt, vindt hij geen grooten steun. De heer Knuttel stelt voor dit punt alsnog in deze ver gadering te behandelen. Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt der halve een onderwerp van beraadslaging uit. Het voorstel van den heer Knuttel wordt met 17 tegen 10 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Splinter, Goslinga, Komijn, Tepe, Vos, Koole, Knuttel, Groeneveld, Bergers, van Bek, Vallent- goed, Kuipers, Kooistra, Verweij, mevrouw Braggaarde Does, de heer van Stralen en mevrouw de Clerde Bruijn. Tegen stemmen: de heeren Wilmer, de Keede, van der Keijden, Manders, Wilbrink, Eikerbout, Coster, Meijnen, Beekenkamp en van Tol. De heer van Stralen zegt, dat, hoewel de Voorzitter de door spreker aangevraagde interpellatie niet kon toestaan, op deze wijze toch een en ander gezegd kan worden over het optreden der politie op 16 Juni j.l.spreker is daarbij persoonlijk niet tegenwoordig geweest, maar heeft toch zoo danig inlichtingen ingewonnen, dat hij ten volle van de be trouwbaarheid daarvan overtuigd is. Ieder, wien spreker hieromtrent om inlichtingen vroeg, gaf te kennen, dat het optreden der politie bij deze gelegenheid zeer onbehoorlijk en zeer ruw is geweestzonder aanleiding is dusdanig opgetreden, dat een situatie werd geschapen, die niet in het belang der gemeente kan worden geacht. Er was geen sprake van het organiseeren van relletjes; het begon met een heel onschul dige betooging van een aantal werkloozen, die een visch- demonstratie hadden georganiseerd, waarvan spreker de voorbereiding kon waarnemen; spreker vond het nogal onschuldig; in geen geval was er sprake van een poging om de orde te verstoren; de aan die vischdemonstratie op het Rapenburg, aan de zijde van het kantongerecht, deel nemende werkloozen eindigden daarmede direct op de eerste aanmaning vau de politie en begaven zich in de richting, door de politie gelast, n.l. van de Breestraat; intusschen kwam er versterking van de politie aan, die het publiek wederom terugdrong in de richting Groenhazengracht, het geen naar de meening van hen, die dit bijwoonden, verwar ring heeft veroorzaakt; daardoor is het tot het onhebbelijke optreden van de politie gekomen. Wat daarna is gebeurd bewijst, dat de politie onbehoorlijk is opgetredenhet publiek gaf gevolg aan het bevel van de politie om door te loopen, alleen misschien niet zoo vlug als die agenten en die inspecteur wel gaarne zagendit kwam omdat er zich nog een aantal personen met rijwielen tusschen bevonden, die natuurlijk in een volksoploop niet zoo spoedig kunnen weggaan als de politie misschien wel zou wenschen. In elk geval ging het de politie niet vlug genoeg en begon zij achter het publiek op te dringen, te stompen en te duwen. Dat zou op zich zelf al erg genoeg geweest zijn, waar het hier volkomen onnoodig was, maar plotseling scheen de bevelvoerende inspecteur te meenen, dat het moment was aangebroken om er op in te slaan. Hij trok althans zijn sabel en gaf aan de agenten, die bij hem waren, bevel het zelfde te doen. Men begon op hét publiek in te slaan. De menschen namen de vlucht, vielen over hun fietsen en de vervolging werd voortgezet, terwijl de politie er op los sloeg. Dat was bij het huis van dokter Kassers op het Rapenburg. Het ging er zoodanig toe, dat iemand, die zich in den oploop bevond, uit angst voor het ruwe slaan van de politie in het water sprong. Het slachtoffer zelf heeft deze verklaring er van gegeven, dat hij door een agent van politie zoo werd geduwd, dat hij daardoor in het water terecht kwam. Een vrouw, die met haar kind van het Academisch Zieken huis kwam en zich langs het Rapenburg naar huis wilde begeven, geraakte op een bepaald oogenblik haar kind in de drukte kwijt. Zij werd door een agent van politie gelast door te loopen, maar toen zij bleef stilstaan om naar haar kind uit te zien, kreeg zij een klap met een sabelscheede. Toen zij nog niet doorliep, kreeg zij een zoodanigen duw, dat zij tegen de straat sloeg. Bespreking optreden der politie. (van Stralen e.a.) Iemand, die zich bevond op de Groenhazengracht, kwam in een portiek terecht en werd door drie agenten op beest achtige wijze afgeranseld. Dit zijn de feiten, die spreker zijn meegedeeld. Aangezien hij de betooging in den aanvang zelf heeft meegemaakt en niets heeft kunnen bespeuren van een toeleg om relletjes te maken, moet hij uit deze feiten de conclusie trekken, dat de politie zeer onbehoorlijk en ruw is opgetreden. Behalve het protest daartegen wil spreker ook de waar schuwing doen hooren, met dit optreden niet voort te gaan. Het is nu een tijd, waarin het kan voorkomen, dat personen of groepen van personen meenen zich op straat te moeten begeven. Dit is volstrekt geen wonder. Naarmate de toe stand slechter wordt en door het optreden van de autoritei ten gegronde reden tot ontevredenheid bestaat, zal het meer voorkomen, dat zich publiek op straat bevindt. Het is zeer onverstandig en zeer onbehoorlijk om met behulp van de sabel aan deze zaak een einde te maken. De heer Knuttel, die er zelf bij geweest is, zal de zaak beter kunnen bespreken, maar in alle geval heeft spreker den stelligen indruk, dat door de politie op zeer harde en ruwe wijze is opgetreden. De heer Knuttel is wel ooggetuige geweest van de gebeur tenissen op 16 Juni j.l. en heeft deze geheel meegemaakt, van de overzijde van het Rapenburg af, doordat hij, op weg naar de Bibliotheek, bij de Doezastraat getroffen werd door de drukte en verderop is gaan kijken; inderdaad was bij de Doelenbrug al een soort politie-cordon getrokken. Spreker kan alle door den heer van Stralen genoemde feiten beves tigen, op een kleine plaatsbepaling na; er is geslagen voor het huis van den Burgemeester, daar is ook die man in het water gevallen, en niet voor dat van Dr. Rassers. Toen spreker aan dé overzijde van het Rapenburg stond, kwam er een troep agenten onder leiding van 2 jonge inspecteurs; een daarvan is al berucht bij de arbeiderswanneer die er bij is, vallen er klappen; die politie nu dreef de menschen weer terug in de richting, van waaruit zij oorspronkelijk gekomen waren, voorbij de Groenhazengracht, een gedeelte van het Rapenburg, waar het dus volstrekt onmogelijk is uit te wijken, dat dus voor het verspreiden van een volks beweging totaal ongeschikt is. Toen de meesten zich voetje voor voetje in de door de politie gewenschte richting in beweging zetten, ging dit blijkbaar op een gegeven oogen blik niet gauw genoeg; toen werd opeens de sabel getrok ken en op beestachtige manier, links en rechts, zonder aan zien des persoons, erop los geslagenspreker heeft een vrouw zien slaan, dat hij dacht: hoe kunnen zij dat Godsmogelijk doen. Spreker was zoo verontwaardigd, dat hij op zijn schre den terugkeerde en, toen die sabelhelden de Doelenbrug over kwamen, hun tegemoet liep en tot den inspecteur zeide, dat hij daarover een klacht zou indienen en dat dit een schandalige manier van doen was; dat was toen een teeken om de sabels opnieuw uit de scheede te halen en om met zijp allen spreker te gaan bedreigen: er was een soort woestheid over die menschen gevaren, een wilde haat om er maar op in te ranselenspreker is toen onmiddellijk Daar het Gemeentehuis gegaan om daar een klacht in te dieneDdie is aan den Burgemeester overgebracht, aan wien spreker om twaalf uur nog nadere inlichtingen heeft gegeven. Dit optreden van de politie was door niets gemotiveerd, maar spreker eischt in dezen tijd, nu er spontane grieven onder de menschen opkomen, nu er behoefte is om de din gen te uiten en naar buiten te brengen om kracht bij te zetten aan zijn eischen, toch ook het recht op om op straat te demonst.reeren, niet alleen voor demonstraties, die tevoren worden aangevraagd en een geheel ander karakter dragen, als het ware een soort vlagvertoon zijn, maar ook voor de monstraties, om uiting te geven aan bepaalde grieven, die ineens opkomen, om een bepaald antwoord te geven op dingen, die gebeurd zijndaarvoor eischt spreker de openbare straat op en van de politie de medewerking om te zorgen, dat dat ordelijk verloopt. Het is altijd de politie, die de wanorde schept. Zeer toevallig woont de Burgemeester vlak tegenover het Gemeente huis; het was ook om het Gemeentehuis te doen. Wanneer zij op dat oogenblik van de huizen, de banken en andere gebouwen, die aan het Rapenburg staan, de ruiten hadden ingeslagen, was het beslist de schuld van de politie geweest en niet van de werkloozen, die er niet aan dachten, zich aan wan ordelijkheden schuldig te maken.Zij waren zelfs bezigde bevelen van de politie op te volgen. Toen ineens de sabels werden getrokken, had de reactie wel anders geweest kunnen zijn. Spreker gelooft, dat in dezen het optreden van de politie, hoe overigens de hoedanigheden van den inspecteur van politie mogen zijn, niet toevallig is. Hij krijgt den indruk, dat van Den Haag of een andere plaats uit de order komt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 17