DINSDAG
5 JULI 1932.
287
Overneming van grond Mariënpoelstraat.
(Splinter e.a.)
Het College acht dit billijk. Wanneer de gemeente den grond
zelf zou koopen, wat natuurlijk een belangrijk offer zou
vragen, zou zij het ook zelf moeten aanleggen en onderhouden
en van dit laatste is de gemeente nu af. Het College heeft
hierdoor bereikt, dat er een plantsoen tot stand gebracht
wordt zonder groote kosten voor de gemeente, terwijl toch
voldaan wordt aan het uitbreidingsplan.
De heer Kooistra is niet geheel tevreden met hetgeen de
Wethouder gezegd heeft. Volgens den Wethouder is er
tusschen het gebouw en het voor plantsoen bestemde deel
maar een klein stukje grond. Dit is ook een tactiek, n.l. om
niet direct aan de openbare straat te bouwen, waardoor
men niet behoeft te betalen de 1.50 voor het aanleggen van
het plantsoen. Volgens het uitbreidingsplan moet daar
door de gemeente een plantsoen worden aangelegd en
door niet direct aan de straat te bouwen, behoeft de H.B.S.
ook niet te betalen 1.50 voor den aanleg van het plantsoen.
Dat spreker niet alleen staat in die opvatting, blijkt uit het
rapport van de Commissie van Fabricage van 3 Maart 1932,
volgens hetwelk men zeer voorzichtig moet zijn met het
scheppen van een precedent; spreker leest daarin:
„Er is wel eenig bezwaar. Het bedoelde bezwaar bestaat
hierin, dat grond aanwezig is voor de opvatting, dat de ge
meente door op het voorstel in te gaan, afwijkt van de
geldende regeling inzake het verhaal van de kosten van
bouwrijp maken van terreinen.
Immers, wordt de bewuste tuingrond tot tuin bestemd,
en maakt hij dus deel uit van het H.B.S.-terrein, dan rijst
de vraag, of niet eveneens de kosten van de halve straat
erlangs, aan de H.B.S. in rekening moeten worden gebracht,
en of niet de oppervlakte van tuin alsdan moet medetellen
voor berekening van den omslag van 1.50 per m2 en gesteld
dat men deze vraag in ontkennenden zin zou beantwoorden,
zou dit dan niet een voor de toekomst gevaarlijk precedent
zijn, waarop later een beroep zal worden gedaan?"
Op grond van deze uitspraak ontraadt spreker om in te
gaan op dit voorstel van het College, om dien grond, die
in het uitbreidingsplan voor plantsoen bestemd is, aan het
bestuur van die H.B.S. te geven, omdat daaruit later on
aangename dingen kunnen voortkomen ten aanzien van
andere stukken grond, doordat men dan een beroep doet op
dit voorstel.
De heer Manders zegt, dat er niets aan het bestuur van
die H.B S. valt te geven; dit zou misschien wel heel gaarne
zien, dat de gemeente dien grond overnam en daar een
plantsoen aanlegde. Wanneer iemand aanvraagt een woning
te mogen bouwen, kan de gemeente niet meer van hem
vergen dan vergoeding van den straataanleg voor hetgeen
hij bouwen wil, en niet ook voor het andere deel.
De omstandigheden zijn voor deze H.B.S. zeer nadeelig
geworden; zij moest daarvoor goedkeuring hebben van den
Minister van Onderwijs en men meende op het departement,
dat haar het vel over de ooren was gehaald en dat de
H.B.S. in bijzonder nadeelige omstandigheden was gebracht
door de bijdragen in de kosten van straataanleg, doordat
deze niet billijk geregeld waren. Dat is iets geheel anders
dan de tactiek, die men volgens den heer Kooistra hierbij
toegepast heeft; een zoodanige tactiek heeft daarbij in het
geheel niet voorgezeten. Deze zaak is breed besproken in
de Commissie van Fabricage; spreker vond deze oplossing
niet zoo gunstig, maar ten slotte was ze voor de gemeente
de meest voordeelige.
De heer Knuttel is het volstrekt niet eens met de argu
mentatie van den heer Kooistra en meent, dat deze trans
actie voor de gemeente niet onvoordeelig is. Op deze wijze
bestaat de grootste kans, dat er van het plantsoen iets terecht
komt. Op die plaats bestaat geen behoefte aan een wandel
plaats het is meer te doen om een groene plek tusschen de
bebouwing te verkrijgen.
De heer Splinter zegt, dat de heer Knuttel de juiste snaar
heeft aangeroerd: met deze transactie is de gemeente voor-
deelig uit, want als die transactie met het schoolbestuur
niet tot stand komt, zal, aangezien de grond niet van de
gemeente is, bij het doortrekken van de straten, zooals dit
in de bedoeling ligt, er wellicht geen plantsoen komen, tenzij
de gemeente den grond zou aankoopen of onteigenen. In beide
gevallen zal voor het terrein als bouwterrein het volle pond
moeten worden betaald.
Het gaat over een heel klein strookje grond, dat als
plantsoen van geen beteeken is is.
De heer Manders heeft gezegd, dat het bestuur het vel
Overneming van grond Mariënpoelstraat; e.a.
(Splinter e.a.)
wel een beetje over de ooren gehaald wordt. Als het school
bestuur het stukje grond niet had gekocht, had de gemeente
vermoedelijk vergunning gegeven om de school daar te bou
wen, zonder dat het plantsoen in het geding zou zijn ge
komen.
In het rapport van de Commissie van Fabricage staat,
dat als het schoolbestuur geen eigenaar van den grond zou
zijn geweest, de gemeente de vergunning had moeten geven.
De gemeente had dan waarschijnlijk, ten einde aldaar een
plantsoen te krijgen, den grond moeten koopen en met heesters
of ander groen moeten inrichten tot plantsoen.
De heer Kooistra blijft van meening, dat de Baad verkeerd
zou doen met deze transactie te aanvaarden. Het is beter,
dat het schoolbestuur de H.B.S. daar bouwt, zonder het
stukje grond in gebruik te hebben.
De heer Splinter zegt, dat dit niet kan.
De heer Knuttel vraagt, of de heer Kooistra het stukje
grond liever braak wil laten liggen.
De heer Kooistra zegt, dat het niet mogelijk is, het stukje
grond braak te laten liggen, omdat het op het uitbreidings
plan staat aangegeven als plantsoen.
De heer Knuttel merkt op, dat niet bepaald is, wanneer
het tot plantsoen zal worden ingericht. Het zou desnoods
over honderd jaar kunnen geschieden.
De heer Kooistra zegt, dat men er nu dan maar niets aan
moet doen. Hij weet echter veel te goed hoe het gaan zal.
Later zal de gemeente er de wrange vruchten van plukken.
Op het oogenblik zegt het schoolbestuur het stukje niet
te zullen bebouwen, maar later zal men zien, dat het wel.
gebeurt. Als de gemeente nu het stukje afstaat, is zij het
voor goed kwijt en dan wordt aan het schoolbestuur toege
staan gebruik te maken van het stukje openbaren grond,
dat volgens het uitbreidingsplan voor openbaar plantsoen
bestemd is en dit ook zal moeten worden, wanneer de straat
doorgetrokken wordt, in welk geval de gemeente er beslag
op moet leggen.
Het schoolbestuur heeft nog niet aan die straat gebouwd,
maar zal er wel aan gaan bouwen.
De heer Splinter merkt op, dat het schoolbestuur nooit
aan die straat komt te bouwen.
De heer Kooistra houdt vol, dat het wel zal gebeuren.
Daarom meent hij de aanneming van dit voorstel, waar
over hij stemming vraagt, te moeten ontraden.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
aangenomen met 18 tegen 10 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Splinter, Goslinga, Bomijn, Tepe,
Vos, Wilmer, de Beede, Knuttel, van Bosmalen, van der
Beijden, Manders, Wilbrink, Bergers, Eikerbout, Coster,
Meijnen, Beekenkamp en van Tol.
Tegen stemmen: de heeren Koole, Groeneveld, van Eek,
Vallentgoed, Kuipers, Kooistra, Verweij, mevrouw Braggaar
de Does, de heer van Stralen en mevrouw de Clerde Bruijn.
(Ook de heeren van Eecke en Huurman hadden inmiddels
de vergadering verlaten.)
X. Voorstel tot verkoop:
a. van een gedeelte bouwterrein aan den Lammcnschans-
weg, Sectie M, Nis. 4658 en 4659, beide ged., aan
J. C. van der Steen, M. C. van Straten en J. Smittenaar
b. van een gedeelte bouwterrein aan de Bloemistenlaan,
Sectie M, No. 4713, aan N. P. M. Dieben.
(Zie Ing. St. No. 144.)
De heer Kooistra zegt, dat de sociaal-democraten zich
reeds dikwijls tegen verkoop van grond hebben uitgesproken
en uitgifte in erfpacht wenschelijker achtenin 1928 hebben
zij daarop in bijzondere mate aangedrongen bij het voorstel
tot verkoop van het terrein van Zuiderzicht aan de
L. E.M. V. O. G. Nu heeft het College een advertentie ge-