286 DINSDAG 5 JULI 1932. Beschuldigingen a. h. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon. (Romijn e.a.) deze discussie de verhoudingen in Maatschappelijk Hulp betoon zoodanig zullen geworden zijn, dat het de werkwijze nadeelig beïnvloedt; dit is echter niet het geval; desamen werking met mevr. Braggaar vindt plaats op precies dezelfde wijze als tot nu toe; er is in geen enkel opzicht eenige rancune; als zij iets zegt, wordt niet bij voorbaat gezegd, dat het onjuist is; mevr. Braggaar wordt niet als oud vuil in een hoek gegooid; zij wordt gewaardeerd zooals alle leden elkaar waardeeren; het is zuiver een zakelijk meeningsverschil, waarbij verreweg de grootste meerderheid niet aan haar kant staat, waarbij men echter wel degelijk het zuiver zakelijke beziet en niet aan persoonlijke rancune denkt. Spreker had nog enkele punten wiilen behandelen, maar ziet daarvan, ter voldoening aan het verzoek van den Voorzitter, af. De Voorzitter drukt zijn spijt uit, dat hij den heer Romijn heeft moeten vragen, zijn rede te bekortende zaak is even wel zoo uit- en doorgepraat dat, hoewel men er nog lang over kan spreken, er nu een beslissing moet komen. De heer van Eek kan na hetgeen de Wethouder gezegd heeft, zijn stem niet aan de motie-Wilmer geven. De Wethouder zegt ten onrechte, dat de commissie, door den heer Eikerbout voorgesteld, zou zijn een commissie van beroep; deze heeft niet een blijvende commissie voorgesteld, maar een van onderzoek, niet een van beroep. Dat is vol strekt niet onwettig. De Wethouder stelt op den voorgrond, dat men bij de samenstelling van die commissie vooral moet letten op deskundigheid, maar daarover gaat het hier niet. Het gaat hier over het uitgangspunt van Maatschappelijk Hulpbetoon en dat hangt samen met de politieke richting, die men is toegedaanwanneer in die commissie christelijke arbeiders komen, die ook den nood der arbeiders behoorlijk kennen, dan zullen die zeker dichter bij de sociaal-democraten staan dan nu de leden van Maatschappelijk Hulpbetoon. Daartegen zou spreker geen bezwaar hebben, maar men wil nu in de commissie deskundigen benoemen, die dan zijn menschen, die moeten zorgen, dat zoo weinig mogelijk wordt uitgegeven; daarin zal hun deskundigheid bestaan; ook zullen zij moeten zorgen, dat men niet bedrogen wordt enz. Daarmede schiet men echter niet op. Op den voorgrond moet staan een goede verzorging der hulpbehoevenden, koste wat het kost en dat bereikt men niet door de motie uit te voeren zooals de Wethouder voorstelt; na diens toelichting kan spreker niet voor de motie-Wilmer stemmen. Mevr. Braggaar(le Does heeft haar opmerkingen in het algemeen gemaakt en in geen geval daarmede iets persoonlijks aan het adres van den heer Wilbrink bedoeld. Wat betreft het werken van de ambtenaren: reeds in eerste instantie heeft spreekster over de waarnemende secre taresse op waardeerende wijze gesproken. Met de waarnemende secretaresse heeft spreekster op de prettigste wijze samengewerkt, toen zij de secretaresse verving. Wat de werkwijze van de ambtenaren in het algemeen betreft, wil spreekster om kort te zijn zeggen, dat de genomen besluiten eigenlijk wijzen op de manier, waarop gewerkt wordt. De gewijzigde motie van den heer Eikerbout, luidende: „De Raad, overwegende dat de werkzaamheden van Maat schappelijk Hulpbetoon in dezen tijd zeer uitgebreid zijn, verzoekt Burgemeester en Wethouders een commissie uit den Raad te benoemen, die de hier ingediende klachten zal onderzoeken en of er aanleiding bestaat om, mede met het oog op de tijdsomstandigheden, wijziging te brengen in de werkwijze van Maatschappelijk Hulpbetoon, welke commissie ten spoedigste van haar bevindingen rapport uitbrenge" wordt verworpen met 16 tegen 14 stemmen. Teyen stemmende heeren Splinter, Goslinga, Romijn, Tepe, Wilmer, de Reede, van Rosmalen, van der Reijden, Manders, Huurman, Wilbrink, Bergers, Coster, Meijnen, Bee kenkamp, en van Tol. Vóór stemmen de heeren Vos, Koole, Knuttel, Groene- veld, van Eek, Vallentgoed, Kuipers, Kooistra, Yerweij, Eikerbout, mevrouw Braggaarde Does, de heeren van Stralen, van Eecke en mevrouw de Cler—de Bruijn. (De heer Bosman had inmiddels de vergadering verlaten). De motie van de heeren Wilmer, Beekenkamp en Wilbrink, luidende „De Raad, overwegende dat de werkzaamheden van Maat schappelijk Hulpbetoon in dezen tijd zeer uitgebreid zijn, verzoekt Burgemeester en Wethouders een commissie te be- I noemen, die zal onderzoeken, of er aanleiding bestaat om, Beschuldigingen a. h. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon (Kooistra e.a.) e.a. mede met het oog op de tijdsomstandigheden, wijziging te brengen in de werkwijze van „Maatschappelijk Hulpbetoon", welke commissie ten spoedigste van haar bevindingen rap port uitbrenge". wordt aangenomen met 19 tegen 11 stemmen. Vóór stemmen de heeren Splinter, Goslinga, Romijn, Tepe, Yos, Wilmer, de Reede, van Rosmalen, van der Reijden, Manders, Huurman, Wilbrink, Bergers, Eikerbout, Coster, van Eecke, Meijnen, Beekenkamp en van Tol. Tegen stemmen de heeren Koole, Knuttel, Groeneveld, van Eek, Vallentgoed, Kuipers, Kooistra, Verweij, mevrouw Braggaarde Does, de heer van Stralen en mevrouw de Clerde Bruijn. De missive wordt alsnu voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter stelt thans nog achtereenvolgens aan de orde de voorloopig aangehouden agendapunten 9 en 10. IX. Voorstel inzake de overneming in eigendom en onder houd van een strook grond aan de Mariënpoelstraat, kad. bekend onder Sectie L. Nis. 1450, 1451 en 1452, alle gcd. (Zie lng. St. No. 143.) De heer Kooistra vindt de toelichting van deze voordracht niet zeer duidelijk. Voor den bouw van een R.K. Hoogere Burgerschool aan de Mariënpoelstraat is grond noodig en het schoolbestuur zal aan de gemeente daarbij een gedeelte van de straat moeten afstaan ingevolge de verordening. Wanneer de straat doorgetrokken zal worden, ligt er naast de school een strook grond, die niet bebouwd zal worden. Tusschen het bebouw de gedeelte van de terreinen van de H.B.S. en het open bare plantsoen ligt een onbebouwd gedeelte, dat aansluit bij het terrein, dat bestemd is voor openbaar plantsoen. Het bestuur der school heeft gevraagd dit gedeelte grond, dat dus bestemd is voor openbaar plantsoen, te mogen ge bruiken en te omgeven met een rasterwerk, zoodat het pu bliek wel gelegenheid heeft er in te zien, maar niet om er in te vertoeven. Het bestuur ontvangt dan f 3600.welk bedrag in mindering komt van de kosten van straataanleg. Indien de Raad op deze transactie ingaat, zal het gedeelte, dat op het oogenblik nog niet bebouwd is, maar wel behoort tot den grond van de H.B.S., en later wel bebouwd zal worden, maar nu door de school zal worden gebruikt als speelplaats of iets dergelijks, terwijl het daaraan grenzende gedeelte, dat volgens het uitbreidingsplan bestemd is voor openbaar plantsoen, gebruikt zal worden door de school als een plaats, waar men tijdens de pauze of tusschen de school tijden vertoeven kan, zoodat het terrein geheel door de school in gebruik zal worden genomen. Bij de uitvoering van het uitbreidingsplan in zijn geheel krijgt men aan het omrasterde gedeelte den uitweg van de Kagerstraat. De Mariënpoelstraat en de Kagerstraat loopen naar elkaar toe en daartusschen is een sloot en een open terrein, waarop de school gebouwd wordt. Dat gedeelte is in het uitbreidingsplan geprojecteerd als plantsoen en spreker meent, dat het als plantsoen moet worden gehandhaafd en niet moet worden afgestaan aan de R.K.H.B.S. Doet men het wel, dan zullen bij de doorvoering van de Kagerstraat moeilijkheden ontstaan, waardoor het andere gedeelte van de Kagerstraat tot openbaar plantsoen moet gemaakt worden. Bovendien kost deze transactie de gemeente 3600. De heer Splinter zegt, dat volgens den heer Kooistra deze grond bestemd is voor openbaar plantsoen; op het uitbreidingsplan staat, dat daar zal komen een plantsoen, maar niet dat dit speciaal een openbaar plantsoen zal zijn. Volgens den heer Kooistra kan men daar zoo mooi wandelen, maar dat voor plantsoen bestemde terrein is van zoo geringen omvang, dat daar geen gelegenheid om te wandelen zal zijn. De heer Kooistra meent, dat de gemeente den grond voor dit plantsoen niet kan missen, maar dat stuk grond is niet van de gemeente, maar van de H. B S. De gedachte, welke bij dit voorstel voorzit, is deze: volgens het uitbreidingsplan moet hier plantsoen komen; laat de gemeente nu trachten met het bestuur van de D. B. S. overeen te komen omtrent den aanleg van dat plantsoen. Dat is gelukt en aldus krijgt de gemeente voor betrekkelijk weinig geld daar een plantsoen; alleen is dit afgerasterd in plaats van open. De grond daarnaast kan niet voor speelplaats gebruikt worden, zooals de heer Kooistra zegt, want hij is daarvoor niet groot genoeg; de bedoeling is daarvan een plantsoentje te maken, waar de leerlingen kunnen vertoeven. De kosten van tuinaanleg, ad 3.600.worden in mindering I gebracht op de door de H.B.S. aan de gemeente te betalen gelden in verband met het bouwrijp maken van den grond.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 14