284 DINSDAG 5 JULI 1932. Beschuldigingen a. li. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon, (van Eek e.a.) De heer van Eek zegt, naar aanleiding van de desbe treffende opmerking van den heer Wilbrink, niet te gelooven, dat er tusschen spreker en mevrouw Braggaarde Does verschil van meening bestaat. Het treft spreker meermalen, dat degenen, die zich christenen noemen en zich beroepen op de naastenliefde, op het gebied van de publieke zaak zoo ontzettend hard en hardvochtig zijn, hetgeen toch in strijd is met het beginsel der naasten liefde. Daarmede oordeelt spreker niet de totale persoon lijkheid en het persoonlijke gedrag van de menschen, maar het is voor spreker en de zijnen weerzinwekkend. Voor zoover spreker iets van het christendom af weet, beroept men zieh daar op den christenplicht en de naastenliefde, maar als men met christenen samenwerkt, ondervindt men op het gebied van de publieke zaak de grootst mogelijke hardheid. De heer Wilbrink: Ook voor hun persoon? De heer van Eek oordeelt daarover niet. De heer Wilbrink zegt, dat in den Baad over den persoon geoordeeld wordt, zoo niet door den heer van Eek dan toch door mevrouw Braggaarde Does. De heer van Eek gelooft dit niet. Mevrouw Braggaarde Does heeft alleen gesproken over het optreden in Maat schappelijk Hulpbetoon. De heer Wilbrink zegt, dat hij geen lid is geweest van de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon, terwijl mevrouw Braggaarde Does toch over hem geoordeeld heeft. De heer Knuttel dacht, dat het over de werkloozen ging. De heer van Eek begrijpt het standpunt van den heer Wilmer niet, die struisvogelpolitiek voert, aangezien hij zijn mot e toch heeft ingediend, omdat men meent, dat de zaak niet zonder meer kan afloopen en de openbare meening verlangt, dat er iets gebeurt. Waarom wil de heer Wilmer nu absoluut een onderzoek naar hetgeen in den Baad is te berde gebracht vermijden? De heer Wilmer wil dat onderzoek niet vermijden. De heer van Eek betoogt, dat de heer Wilmer dit wel wil vermijden. „De werkwijze" is iets zeer onbestemds; het gaat hier om het standpunt, het uitgangspunt van Maatschappelijk Hulpbetoon, niet of de organisatie goed is spreker zegt niet, dat die niet van belang is; het kan nooit kwaad die te onderzoeken, maar daarover gaat het niet Men is ongerust geworden, niet alleen aan sociaal democratische zijde, over de geheele gestie en het geheele optreden van Maatschappelijk Hulpbetoon en de behandeling van de personen door Maatschappelijk Hulpbetoon. Waarom mag geen volledig onderzoek daarnaar plaats hebben? Spreker staat verbaasd dat in dezen democratischen tijd, hij meent, dat de heer Wilmer zich tot de democraten rekent, men openbaarheid schuwt. Volgens den heer Wilmer moet de Baad zooveel mogelijk contact behouden met de menschen daarbuiten, maar als er iets geschikt is om dat verband te verbreken, dan is het dat de Baad zich belachelijk maakt door uren te spreken zonder definitief resultaat te bereiken, zonder de zekerheid, dat de zaak nu zoo opgelost wordt, dat men weet wat waarheid is. Nu zegt de heer Wilmer: dat lange gepraat, maar dat is toch niet sprekers schuld; die commissie van onderzoek, waarvoor spreker nu zoo lang moet vechten, is al lang geleden voorgesteld; spreker kan toch niet helpen, dat de Baad daar niet aan wil, dat de Baad niet zegt: er is onzekerheid in deze belangrijke zaak, laat het onderzoeken door een onpartijdige commissie. Die conclusie vloeit daaruit toch onwillekeurig voort; spreker kan dit alleen toeschrijven aan den angst om den Wethouder onaangenaam te zijn. Spreker doet dit voorstel ook niet om den Wethouder onaangenaam te zijn, maar omdat hij geen vertrouwen heeft in de wijze, waarop Maatschappelijk Hulpbetoon op het oogenblik wordt beheerd. Laat de heer Eikerbout in zijn motie, die nu zeer vaag is, opnemen „in den Baad ingebrachte klachten". Natuurlijk bestaat er geen bezwaar tegen om ook de door den heer Eikerbout uitgesproken klachten door die commissie te doen onderzoeken. Spreker dacht, dat de heer Eikerbout die commissie slechts tot een algemeen klachtenbureau wilde makendaartegen zou hij bezwaar moeten maken. Wanneer het College, in overleg met de fracties, naar spreker ver trouwt, de werkwijze van Maatschappelijk Hulpbetoon en Beschuldigingen a. h. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon, (van Eek e.a.) de in den Baad ingebrachte klachten wil doen onderzoeken, dan is tenminste het mogelijke bereikt. Voor spreker is niet de hoofdzaak een oordeel te vellen over het adres of om een voorstel van hem aangenomen te krijgen, maar dat tenminste een poging wordt gedaan om door middel van het gewicht van de publieke opinie te bereiken een betere verzorging door Maatschappelijk Hulpbetoon van de belangen der hulpbehoevenden. Indien de heer Eikerbout zijn motie in dien zin aanvult, is spreker bereid zijn motie in te trekken. De Voorzitter deelt mede, dat de heer Eikerbout in zijn motie tusschen de woorden „de" en „ingediende" heeft ingevoegd het woord „hier". De heer van Eek trekt zijn motie in. Aangezien de motie van den heer van Eek is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De heer Wilmer zegt, dat niets minder waar is dan dat de door hem ingediende motie zou wijzen op het voeren van struisvogelpolitiek. Wanneer een raadslid betreffende de gestie van een of ander bedrijf verschillende concrete bezwaren zou aan voeren, zou het dan getuigen van struisvogelpolitiek, indien de Baad zou besluiten niet een onderzoek in te stellen speciaal naar de feiten, die genoemd zijn, maar wel een commissie te benoemen, die een onderzoek zal instellen naar de gestie van het bedrijf in het algemeen? Zoo is het ook in dit geval: er wordt voorgesteld een commissie te benoemen, die niet een onderzoek zal instellen naar concrete klachten, die geuit zijn, maar wel naar de werkwijze van de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbe toon in het algemeen. Het spreekt vanzelf, dat die commissie bij haar werk ook haar aandacht zal schenken aan de inge diende klachten. Het is vanzelf sprekend, dat de commissie daarvoor niet blind zal zijn en er zeer zeker bij de samen stelling van haar rapport rekening mede zal houden. De heer Romijn heeft verzuimd in zijn beantwoording een belangrijk punt te bespreken, n.l. de gestie van de ambte naren bij de Gemeentelijke Commissie voor den dienst van Maatschappelijk Hulpbetoon. Eenige sprekers hebben het min of meer laten door schemeren, dat men in de integriteit en de wijze van werken van deze personen eenig wantrouwen had. Men heeft het niet laten voorkomen, dat zij opzettelijk onjuist zouden handelen of iets zouden doen in strijd met hun plicht, maar toch wel min of meer in twijfel getrokken, of deze ambte naren hun taak wel zouden verrichten, zooals men dat van goede ambtenaren mag verwachten. Daartegenover wil spreker zijn respect te kennen geven voor al datgene, wat door de ambtenaren van Maatschappe lijk Hulpbetoon is gedaan. Het verheugt spreker dit inden Baad te kunnen zeggen. Spreker heeft zich met het werk der ambtenaren van zeer nabij op de hoogte moeten stellen tijdens de ziekte van de secretaresse, die ongeveer vier maanden afwezig is geweest, juist in den druksten tijd, en toen vervangen werd door iemand, die uit den aard der zaak wel met het werk bekend was, maar die de min of meer organisatorische functie van de secretaresse nooit had vervuld. Juist omdat zooveel afhangt van het werk van Maatschappelijk Hulpbetoon, heeft deze persoon op spreker, meer dan in andere diensten het geval pleegt te zijn, een beroep gedaan om haar bij te staan, opdat de zaak zou loopen. Zoodoende heeft spreker zich meer in dit werk verdiept dan waarschijnlijk bij andere diensten het geval is. Er heerscht onder de ambtenaren een uitstekende geest. Zij zijn bezield met grooten ijver en bij hen zit de wensch voor om de zaken zoo goed, behoorlijk en rechtvaardig mogelijk te behandelen. De Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon mag dan ook dankbaar zijn, dat haar zulke krachten ten dienste staan. Spreker geeft gaarne toe, evenals de ambtenaren het hebben gedaan, dat bij den hoogen druk, waaronder in de afgeloopen periode door het overstelpend groote aantal aan vragen het werk van Maatschappelijk Hulpbetoon moest worden verricht, wellicht fouten zijn aan te wijzen. Juist doordat de ambtenaren onder hoogen druk moeten werken en hun eerste indrukken op papier weergeven, komt het voor, dat zij oogenblibkelijk daarna, nog voordat de zaak in de commissie in behandeling komt, door de nadere inlichtingen, welke zij verkrijgen, tot een ander dan hun aanvankelijk inzicht komen en aan het rapport een ver lengstuk toevoegen, waarin zij zeggen, dat zij door de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 12