DINSDAG 5 JüLI 1932. 283 Beschuldigingen a. li. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon. (Wilmer e.a.) werkt en dus ook kennis hebben genomen van hetgeen in den Baad is gezegd. Al zal die commissie niet tot taak hebben een rapport over de ingediende klachten uit te brengen, dan toch zullen de leden wel zoo verstandig zijn met het feit, dat er klachten zijn ingediend, rekening te houden en daarnaar een onderzoek in te stellen. De heer van Eek zegt, dat dit toch struisvogelpolitiek is. De heer Wilmer betoogt, dat de taak zich veel verder uit strekt dan tot de ingediende klachten van mevrouw Braggaar de Does. Ook de heer Eikerbout heeft in den Eaad klachten geuit. Niet alleen degenen, die in den Eaad hebben gesproken, hebben klachten. Er kunnen anderen zijn en spreker rekent zich tot hen, die als de commissie er eenmaal is, het een en ander onder haar aandacht wenschen te brengen. De redactie van sprekers motie sluit die mogelijkheid niet uit. Hoe men de zaak ook beschouwt, tegen de aanneming van deze motie kunnen geen ernstige bezwaren worden aan gevoerd. Wanneer de sociaal-democraten daaraan hun stem willen onthouden spreker zal niet om hun stem vragen moeten zij het voor zichzelf verantwoorden, maar zij zullen het niet kunnen rechtvaardigentenzij men met alle geweld zou willen hebben een motie met een onaangenamen, min of meer grievenden inhoud, dien sprekers motie niet heeft. Sprekers motie stelt zich niet a priori op het standpunt, dat de leden van de commissie voor Maatschappelijk Hulp betoon niet hun taak vervullen, zooals zij dat naar eer en geweten meenen te moeten doen, maar wel op het stand punt, dat, gezien deze moeilijke tijden en de ernstige en veel omvattende arbeid, welken de commissie heeft te ver richten, het zeer wel mogelijk zou kunnen zijn, dat de werk wijze der commissie moet worden gewijzigd. Het woord „werkwijze" wil spreker zien opgevat in den meest uitge braden zin van het woord. Ten slotte wenscht spreker zich een korte opmerking te veroorloven buiten de in behandeling zijnde zaak om. Hij maakt niemand persoonlijk een verwijt, maar hij vreest toch, dat, als men ernstige zaken, zooals deze, zoo lang en zoo breed bespreekt als nu het geval is, de werkwijze van den Eaad ernstige schade zal lijden. Spreker herinnert zich een uitspraak van den heer van Eek, die hierop neerkomt, dat de Eaad voor zijn democratische werking noodig heeft het medeleven van de bevolking. Spreker gelooft, dat aan dat medeleven van de bevolking een ernstige knak zal worden toegebracht, dat de bevolking zich lang zamerhand van den Eaad zal afkeeren, als de zaken in den Eaad zo langwijlig worden behandeld als met de onderhavige zaak het geval is. De heer Eikerbout meent, dat de heer van Eek zich op een hoog standpunt zou plaatsen, wanneer hij bereid zou zijn het eerste gedeelte van zijn motie te laten vervallen, aangezien het daardoor gemakkelijker zal zijn tot een op lossing te komen. Men neemt dan niet tegenover Maat schappelijk Hulpbetoon het standpunt in, dat men een votum van wantrouwen wenscht uit te spreken of dezen of genen wenscht te veroordeelen. Laat men bereid zijn een veroordeeling te dragen, indien daardoor de verbetering, die men in de toekomst wenscht te bereiken, kan worden aangebracht. Spreker is ook van meening, dat de feiten in de eerste plaats dienen medegedeeld te worden in de commissie en niet in den Eaad. Uit de mededeelingen van mevrouw Braggaarde Does is echter gebleken, dat zij in de com missie meermalen geen gehoor heeft gevonden. Spreker ver trouwt echter, dat men na de gevoerde besprekingen in den Eaad in den vervolge in een andere richting zal werken. Spreker heeft gemeend „de ingediende klachten" in uit gebraden zin te moeten opvatten, omdat niet alleen mevrouw Braggaarde Does, maar ook hij klachten in den Eaad heeft medegedeeld, zoodat men zich niet kan bepalen tot hetgeen mevrouw Braggaarde Does in het midden heeft gebracht. Spreker zou dus onderzocht willen zien, of het geen door mevrouw Braggaarde Does en hem is mede gedeeld al of niet juist is. Mocht blijken, dat het onjuist is, dan zullen mevrouw Braggaarde Does en spreker dit ook in den Eaad moeten erkennen. Men moet de zaak objec tief stellen en als men hier fouten maakt, die ook ruiterlijk erkennen. Spreker bedoelt ook met zijn motie, dat in de te benoe men commissie zoo mogelijk elke fractie door een lid ver tegenwoordigd zal zijn; daardoor zou geen enkele groep uit geschakeld worden, maar zou ieder daarover een oordeel kunnen uitspreken. Spreker geeft den heer van Eek ernstig in overweging om Beschuldigingen a. li. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon. (Eikerbout e.a.) terwille van de zaak in het algemeen het eerste deel van zijn motie in te trekken; anders zou hij tot zijn spijt daar mede niet kunnen meegaan, niet omdat hij de door mevrouw Braggaar naar voren gebrachte zaken niet van groote be- teekenis acht, maar omdat hij die zaak van een ander stand punt beziet en het z.i. beter doel zou treffen, wanneer men niet over een zeker wantrouwen spreekt, maar nagaat of de feiten juist zijn en, zoo ja, wat dan in de toekomst gedaan moet worden. De heer Wilbrink blijft ontkennen, dat de motie-van Eek voor den Eaad aanvaardbaar is; wanneer die motie wordt verdedigd met het argument, dat mevrouw Braggaar haar beschuldigingen toch niet kon voorleggen aan Maatschappe lijk Hulpbetoon, dan is men toch wel in een zeer verkeerde richting. Men kan de leden van Maatschappelijk Hulpbetoon toch niet beschouwen als personen, die geoordeeld en veroor deeld moeten worden naar juridische opvattingenMaatschap pelijk Hulpbetoon heeft vrijwillig een taak op zich genomen; de Eaad heeft zijn vertrouwen aan die leden geschonken. Spreker heeft in eerste instantie niet gezegd, en daaraan zelfs geen oogenblik gedacht, dat bij Maatschappelijk Hulp betoon geen fouten zouden zijn gemaakthij heeft zelfs na drukkelijk gestipuleerd, dat het wel onmogelijk zou zijn ge weest geen fouten te maken, omdat aan alle menschelijk werk fouten kleven, te meer aan een zoo omvangrijk werk als dat van Maatschappelijk Hulpbetoon geworden is. Nu bedoelt de motie-Wilmer die fouten in de toekomst zoo niet geheel uit te schakelen, dan toch zoo klein moge lijk te maken; die motie heeft dus alle reden van bestaan tegenover de motie-van Eek en kan hetzelfde, zoo niet meer, bereiken terwijl de n otie-van Eek juridisch niet aan vaardbaar is. Spreker heeft in zijn betoog in eerste instantie mevrouw Braggaar geen enkel verwijt gemaakt over haar optreden en niet gesproken over christelijke naastenliefde, maar gezegd, dat de sociaal-democraten te ver gingen; spreker heeft ge zegd, dat mevrouw Braggaar de z.g. kapitalistische maat schappij verantwoordelijk stelt voor allen heerschenden nood en dat zij daarom van de maatschappij ook eischt, dat die voldoende in den nood der behoeftigen voorziet, en daar tegenover gesteld, dat ook een andere maatstaf mogelijk is en dat men ook eenigszins rekening heeft te houden met persoonlijke verantwoordelijkheid, hoe iemand in deze omstandigheden gekomen is en zich nu daarin gedraagt, zoodat men maar niet zonder meer kan zeggen, dat in ieders onderhoud voldoende voorzien moet worden door de maat schappij. Dit standpunt is een ander dan dat van mevrouw Braggaarde Does, maar evenals de heer van Eek zou ook mevrouw Braggaarde Does dat moeten eerbiedigen. De heer van Eek heeft gezegd, dat het bij de tegenwoordige samenstelling van de maatschappij mogelijk is een ander standpunt dan het socialistische in te nemen. Mevrouw Braggaarde Does kan zich slechts op het eene standpunt plaatsen en tot anderen verwijten richten van gebrek aan naastenliefde, tekort aan christelijke liefde en gemis van het besef van christelijke liefde, terwijl zij zelf misschien nog het abc van die christelijke liefde moet leeren. Spreker durft dit te zeggen, omdat het zeer gemakkelijk is, als men met de christelijke beginselen niet wenscht te maken te hebben, tot anderen te zeggen, hoe men daarnaar leven en handelen moet. Ieder, die als christen wil leven, heeft zich telkens de vraag te stellen: heb ik genoeg gedaan, en heeft zich altijd weer van zijn tekortkomingen bewust te zijn. Spreker is zich er niet van bewust, dat hij, wanneer hij ten aanzien van allerlei christelijken en socialen arbeid een vergelijking zou moeten maken tusschen de sociaal-democraten en zichzelf, zou blijken te kort te schieten. Spreker protesteert er echter tegen, dat dit door mevrouw Braggaarde Does in het geding is gebracht; Spreker houdt er niet van te spreken over wat onze christenplicht is en wat naastenliefde eischt. Het zijn vaak groote woorden, die men gebruikt om aan de toepassing er van te ontgaan. Spreker heeft ervaren, dat velen, die zich christelijk noemen en veel spreken over den christenplicht en de naastenliefde, heel dicht staan bij het pharizeïsme. Spreker zegt niet, dat dit leeft in de kringen van de sociaal democraten; het komt ook in sprekers kring voor. Spreker zou mevrouw Braggaarde Does er voor willen waarschuwen, dat zij, door te veel te zien naar den christen plicht en de naastenliefde van een ander, te dicht komt te staan bij het pharizeïsme. Spreker zou niet gaarne zien, dat mevrouw Braggaar—de Does, al is zij sprekers beginselen niet toegedaan, daaraan zou toekomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 11