282 DINSDAG 5 JULI 1932. Beschuldigingen a. li. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon, (van Eek.) Het spreekt vanzelf, dat onder degenen, die zich tot Maat schappelijk Hulpbetoon wenden, ook personen zullen zijn, die voor een gedeelte zelf de schuld van hun toestand dragen. Zoo zal men b.v. voorzichtig moeten zijn met het verleenen van steun aan drankzuchtigen. Maar ook wanneer er bij de betrokkenen schuld bestaat, is het de maatschappe lijke plicht van Maatschappelijk Hulpbetoon om te zorgen, dat het gezin, de vrouw en kinderen, een behoorlijk levens- bestaan is gewaarborgd. Al neemt men aan, dat de man schuld heeft, dan nog hebben de vrouw en kinderen recht als mensch op steun en is het in het belang van de maat schappij, dat het gezin datgene krijgt, waarover het moet bunnen beschikken. Het is trouwens ook een maatschappelijk belang, dat de verbittering ten slotte niet tot een zoo hoog peil wordt opgevoerd. Spreker geeft den heer Knuttel onmiddellijk toe, dat hierachter zit de klassenstrijd, maar de sociaal democraten willen de tegenstellingen niet onnoodig vergrooten. Wanneer door optreden hunnerzijds kan worden gezorgd, dat de tegenstellingen worden verzacht, zullen de sociaal democraten de gelegenheid daartoe aangrijpen. De tegen stellingen in het kapitalisme zijn zoo groot, dat deklassen- strijd zal blijven voortduren. Maar ook binnen het raam van het kapitalisme kan gezorgd worden, dat geen honger wordt geleden. Op den duur niet, interrumpeert de heer Knuttel nu en spreker bedoelt ook niet, dat precies datgene kan worden bereikt, waarop de menschen recht hebben, maar de noodige middelen zijn aanwezig om te voorkomen, dat er honger wordt geleden. De sociaal-democraten staan op het standpunt, dat hiervoor geld moet worden bijeengebracht. Financieele bezwaren wegen daarbij voor hen niet: het is noodigenhet geld moet er dus komen. Spreker zal het niet hebben over het eindelooze van de crisis, want eep crisis is iets, dat voorbijgaat, maar aan gezien de omstandigheden in de toekomst z. i. eerder veel slechter dan beter zullen zijn, komt spreker tot de vraag: als op het oogenblik Maatschappelijk Hulpbetoon onder den drang van niet te veel geld te moeten uitgeven, op deze wijze optreedt, wat zal er dan moeten gebeuren, als de nood toeneemt en de middelen verminderen, als de financieele toestand van Leiden, ook door den drang van boven, moei lijker wordt Er zal alles aan gelegen zijn om, terwijl het nog mogelijk is, te zorgen, dat gedaan wordt, wat ge daan kan worden. Spreker heeft een tweeledige motie ingediend, die volgens den heer Eikerbout een lintwormmotie is. In de eerste plaats wordt daarin afkeuring uitgesproken over het optreden van Maatschappelijk Hulpbetoon, welk gedeelte voor spreker niet het voornaamste is, hoewel spreker het handhaaft. Het kan niet door den beugel ernstige zaken op de wijze van de Commissie voor Maatschappelijk Hulp betoon te behandelen. In de tweede plaats vraagt sprekers motie een commissie van onderzoek naar de feiten, die door mevrouw Braggaar de Does in den Baad zijn behandeld en naar sprekers mee ning door den Wethouder niet zijn weerlegd. De Wethouder kon het ook niet. Men kan over en weer feiten aanvoeren, maar de Baad is niet in staat precies te beoordeelfen in hoe verre die feiten juist zijn. Spreker staat niet afwijzend tegenover de motie-Wilmer, maar zij is niet voldoende. Spreker vindt de motie van den heer Eikerbout niet zeer duidelijk. Wat verstaat de heer Eikerbout onder „de ingediende klachten"? De klachten, die nu en dan inko men, of de feiten, de beschuldigingen, die in den Baad te berde zijn gebracht. Wanneer men er alleen toe komt een soort klachtencommissie in te stellen, is dat niet vol doende. Er moet klaarheid komen; dat is niet alleen een eisch van de socialisten, maar ook van de openbare mee ning. Yraagt men den Leidenaars of zij het noodig ach ten, dat deze zaak onderzocht wordt, dan is het antwoord vrij algemeen bevestigend. Na alles wat gebeurd is, is dat dringend noodig. Dit moet dus slaan op hetgeen hier be sproken is, maar verder moet men zekerheid hebben, dat die commissie zoodanig is samengesteld, dat men daarin ver trouwen kan stellen. Op zichzelf heeft spreker geen bezwaar tegen benoeming daarvan door het College, mits dan, zooals dikwijls geschiedt, rekening gehouden wordt met den wensch der Baadsfracties. Die commissie moet echter uit Baadsleden bestaan; de Baad kan zich niet onttrekken aan die verant woordelijkheid. De zaak moet later hier ter sprake komen; de Baad is verplicht zich uit te spreken, niet alleen over de feiten, maar ook over de vraag of het gewenscht is, dat Maatschappelijk Hulpbetoon op dezelfde wijze doorgaat dan Beschuldigingen a. h. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon, (van Eek e.a.) wel dat er een radicale verandering komt. Wanneer het College toezegt geen bezwaar te hebben tegen de ten aanzien van deze commissie door spreker geuite wenschen, is hij bereid zijn motie in te trekken, maar allereerst vraagt hij den heer Eikerbout, of deze met ingediende klachten be doelt, dat men bij die commissie kan klagen, dan wel de door mevrouw Braggaar hier ter sprake gebrachte gevallen. Indien spreker daarop een bevredigend antwoord krijgt, is hij bereid het tweede deel van zijn motie in te trekkenhet eerste deel wenscht hij echter te handhaven. De heer Wilmer heeft zich tijdens het betoog van mevrouw Braggaar afgevraagd, of hij door de warme temperatuur en discussie zoodanig bevangen was, dat hij geheel anders ge sproken heeft dan zijn bedoeling was. Mevrouw Braggaar heeft spreker verweten, dat hij het adres van Maatschappelijk Hulpbetoon verdedigd heeft; spreker had bij zijn eerste betoog echter het voornemen over dat adres niets te zeggen en hij herinnert zich ook niet één woord aan dit adres te hebben gewijd. Mevrouw Braggaar zal zich daarin wel eenigszins vergissen; anders ligt het aan spreker; dan heeft hij geheel anders gesproken dan zijn voornemen was en dan hij zich nu herinnert. Uit de op sprekers motie uitgeoefende critiek heeft hij geen enkel ernstig zakelijk bezwaar daartegen kunnen consta- teeren. De heer van Eek stond er eenigszins huiverig tegenover, omdat de Wethouder verklaard had tegen deze motie geen bezwaar te hebben. Om eventueel misverstand te voorkomen deelt spreker mede, dat de voorstellers deze motie hebben geredigeerd en onderteekend vóórdat er met den Wethouder een woord over was gesproken. Nu achteraf de Wethouder verklaart, spreker meent namens het College, geen bezwaar tegen deze motie te hebben, achten de voorstellers, namens wie spreker meent wel te mogen spreken, dit volstrekt geen bezwaar, maar weten dit integendeel te waardeeren. De heer van Eek voert als bezwaar tegen sprekers motie aai dat het woord „werkwijze" er in staat; de keuze van dit woord duidt er echter volgens spreker op, dat de taak van die commissie zoo breed mogelijk zal zijn; een onder zoek naar de werkwijze houdt in, dat de gevallen, die bij Maatschappelijk Hulpbetoon aangebracht worden, op behoor lijke wijze worden behandeld en afgewikkeld en dat het resultaat van die afwikkeling bevredigend mag worden ge noemd. Spreker ziet geen kans om, wanneer men de taak van die commissie zoo breed mogelijk wil zien, een ander woord dan „werkwijze" in de motie op te nemen. De heer van Eek zegt, dat het standpunt, het uitgangs punt van Maatschappelijk Hulpbetoon er niet onder valt. De heer Wilmer zegt, dat dat ook inbegrepen is in het woord „werkwijze." Onder de werkwijze, door een commissie gevolgd, valt ook het standpunt, dat zij inneemt. De heer van Eek zegt, dat men het er ook buiten kan laten. De heer Wilmer zegt, dat men het er onder kan begrijpen en het er ook buiten kan laten, maar juist omdat spreker de taak van die commissie zoo breed mogelijk opgevat wil zien, acht hij de keuze van het woord „werkwijze" zeer goed. Ook is in deze motie niet opgenomen, dat die commissie moet bestaan uit Baadsledendat was een bezwaar van de heeren van Eek en Eikerbout; de laatste vergist zich als hij meent, dat de motie uitspreekt, dat geen Baadsleden moeten worden benoemdde voorstellers wilden dat overlaten aan het College, waarin zij het vertrouwen stellen, dat dit de geschiktste per sonen daarin zal benoemen. Voor den heer van Eek had deze motie voorts het bezwaar, dat die commissie geen rapport uitbrengt over de ingediende klachtenterecht zeide de heer van Eek reeds, dat de woorden „ingediende klachten" in de motieEikerbout zeer vaag zijn gekozen; worden daaronder verstaan de klachten, door mevrouw Braggaar hier geuit, of ook b.v. die hier geuit zijn door den heer Eikerbout zelf? Het is inderdaad waar: aan deze commissie wordt niet opgedragen een rapport uit te brengen over de door mevrouw Braggaar ingediende klachten. Spreker heeft in eerste instantie reeds gezegd, waarom niet. Spreker wil het met een enkel woord herhalen, omdat hij meent, d t dit niet de weg is om daaromtrent tot klaar heid te komen. Er moest een heel andere weg worden in geslagen, die helaas door mevrouw Braggaarde Does, in overleg met haar fractie, niet is ingeslagen. Wanneer de commissie wordt benoemd en zij zal bestaan, hetzij uit personen buiten Baad, hetzij uit leden van den Baad, zullen de leden dier commissie ongetwijfeld personen zijn, die zich in het Leidsche openbare leven hebben inge

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 10