220
MAANDAG 20 JUNI 1932.
Overplaatsingen enz. personeel o. 1, onderwijs.
(Groeneveld.)
behoorlijk overleg te doen plegen met de betrokkenen; dat
zou op het oogenblik ook tot niets meer leiden. Het stand
punt van den Wethouder staat vast; een zeer groot deel
der Raadsleden heeft deze zaak ook al van alle kanten
bezien en overleg gepleegd met verschillende van deze
onderwijzers; ook het standpunt van een groot deel der
Raadsleden staat wel vast; nader overleg zal daarin toch
wel geen wijziging meer kunnen brengen. Spreker gevoelt
dus in dit stadium niets meer voor uitstel, maar dringt er
toch op aan om in het vervolg bij dergelijke benoemingen
en overplaatsingen overleg met de betrokken onderwijzers
te plegen, in een vorm die op dien naam aanspraak kan
maken.
Inderdaad is in de onderwijscommissie deze zaak nu ook
behandeld, zooals ook in sprekers voorstel tot uitstel in de
vorige Raadszitting stond. Die behandeling in de commissie
gaf den voorstellers van de oorspronkelijke amendementen
aanleiding, die eenigszins te wijzigen, maar de Wethouder
heeft daarin blijkbaar geen aanleiding gevonden om zijn
voorstel te wijzigen.
Hij is blijven vasthouden aan hetgeen Burgemeester en
Wethouders aan den Raad hebben voorgesteld.
Spreker sluit zich geheel aan bij hetgeen door de heeren
Meijnen, van Es en Yos is gezegd. Hij kan daaraan weinig
toevoegen. Waar de school B aan de Duivenbodestraat in
wezen intact blijft, is het in het belang van het onderwijs,
dat het hoofd, aan die' school werkzaam, daaraan verbonden
blijft.
Hetzelfde geldt voor de school A aan het Schuttersveld,
welke ook blijft bestaan en alleen wordt aangevuld met
leerlingen van de school B. Het is redelijk en in het belang
van het onderwijs, dat ook die school hetzelfde hoofd
behoudt.
Spreker wenscht verder bezwaar te maken tegen den
vorm, waarin deze voorstellen bij den Raad worden aan
hangig gemaakt, welke vorm de strekking heeft te maken,
dat de Raad zoo weinig mogelijk te zeggen heeft. Het is
aldus: er worden eenige scholen opgeheven, er wordt één
hoofd uitgezocht en er wordt voorgesteld om aan dat hoofd
wegens opheffing van zijn betrekking eervol ontslag te ver-
leenen. Ja, maar er zijn vijf hoofden, wier scholen worden
opgeheven, en nu ziet spreker niet in, waarom nu juist dat
ééne hoofd moet worden uitgezocht en ontslagen wegens
opheffing van zijn betrekking, terwijl die vier andere hoof
den eenvoudig worden overgeplaatst. Waarom is overplaatsing
van dat eene hoofd niet mogelijk?
Artikel 38 van de Lager Onderwijswet zegt
„De gemeenteraad verleent ontslag aan onderwijzers, aan
gemeentescholen verbonden
b. op voordracht van Burgemeester en Wethouders of
van den inspecteur."
Nu stelt de Wethouder zich op het standpunt dat, aan
gezien de wet hier spreekt van „voordracht", de Raad niet
anders heeft te doen dan dit voorstel aan te nemen en dat,
wanneer de Raad zijn medewerking weigert tot het verleenen
van ontslag aan den heer Hüner, Burgemeester en Wet
houders toch tot het geven van dat ontslag kunnen over
gaan. Dat standpunt komt hierop neer, dat niet de Raad,
maar de Wethouder ontslag verleent en de Raad het moet
goedkeuren. Uit ingewonnen inlichtingen is spreker gebleken,
dat dat staudpunt onjuist is en alleen de Raad bevoegd is
dat ontslag al dan niet te verleenen. Houdt de Wethouder
aan zijn standpunt vast, dan is het 't beste dat de zaak
wordt uitgezocht.
Er is nog een ander bezwaar ten aanzien van den heer
Hüner. Er wordt voorgesteld hem na zijn ontslag te benoemen
als hoofd van de school A aan de Paul Krugerstraat en
spreker geeft toe, dat dit bij een voordracht gaat, zoodat
het stemmen daartegen of daarbuiten ongeldig zou zijn.
Nu plaatst de Wethouder echter op die voordracht slechts
één persoon en dat lijkt spreker niet noodig en onwettig.
De wet zegt, dat een voordracht van zoo mogelijk tenminste
drie bevoegden bij den Raad moet worden ingediend; de
Wethouder zal spreker aan moeten toonen, dat er niet meer
bevoegden voor deze betrekking waren en daarin zal hij
niet slagen. Het was dus wel mogelijk om meerdere per
sonen op de voordracht te plaatsen, b.v. de heeren Zeelenberg
en Hüner; dan was de Raad altijd nog vrij om te kiezen,
maar dat heeft de Wethouder niet gewild; aldus probeert
hij den Raad zijn benoemingsrecht te ontnemen en hem te
dwingen om precies te stemmen, zooals hij wil.
Spreker vindt het afkeurenswaardig, dat de Wethouder
den Raad in die positie tracht te plaatsenhij acht het ook
absoluut niet noodig om eerst iemand te ontslaan om hem
ergens anders te benoemen; het is best mogelijk een hoofd
dat op eene school in functie is, te benoemen aan een andere
Overplaatsingen enz. personeel o. 1. onderwijs.
(Groeneveld e.a.)
school; voorafgaand ontslag is daarvoor in het geheel niet
noodig.
Spreker heeft er bezwaar tegen, dat deze vorm is uit
gezocht om het den Raad zoo moeilijk mogelijk te maken,
maar in de voorgestelde amendementen zijn de wegen ge
vonden om dien toeleg van den Wethouder te doen mis
lukken; het zal toch mogelijk zijn de overplaatsingen te
doen geschieden als in de nieuw voorgestelde amendementen
is omschreven.
De heer de Reede kan zich wel vereenigen met het stand
punt der heeren Meijnen en Vos inzake de belangen van
het onderwijs.
Spreker wenscht een dikke streep te zetten onder de
bezwaren, gemaakt tegen den vorm, waarin deze keer het
overleg heeft plaats gevonden; spreker zou kunnen volstaan
met te zeggen, dat dit overleg eigenlijk een paskwil was;
daarmede is het voldoende geoordeeld. Toen de reorganisatie
voorstellen ter sprake kwamen, is er wél overleg gepleegd;
toen achtte de Wethouder het wenschelijk de hoofden bijeen
te roepen om hun meening te hooren, die deze dan ook
gegeven hebben in een welgefundeerd advies, waaraan spreker
als Raadslid buitengewoon groote waarde heeft gehecht.
Thans is dit niet gebeurd. De Wethouder heeft zich evenwel
gewend tot de Vereeniging van hoofden van scholen, hetgeen
echter niet hetzelfde is als de hoofden zelf, want in die
vereeniging is maar een klein aantal hoofden georganiseerd;
nu blijkt het advies van die vereeniging ook verre van objec
tief te zijn; in plaats van de zakelijke belangen in het oog
te vatten, heeft zij veel meer gemeend de persoonlijke be
langen van enkele leden op den voorgrond te moeten
schuivendat is vooral eigenaardig als men weet, dat in
die vergadering 8 leden tegenwoordig waren, waarvan 2
belanghebbenden- Spreker betwist dan ook de waarde van
dit advies ten zeerste; het heeft geen waarde. Ook het overleg
met den Inspecteur heeft in dit geval een zeer eigenaardigen
inslag gehad. Het wil spreker maar niet duidelijk worden,
wanneer hij diens advies leest, hoe dan overleg nu eigenlijk
heeft plaats gevonden. Het eerste advies maakt niet den
indruk van een advies, maar van een voorstel van den
Inspecteur. De gedachte blijft dus alleen over, dat dit advies
uitgelokt is door een mondelinge bespreking van den Wet
houder met den Inspecteur, maar spreker zou uitdrukkelijk
willen weten, wat het eigenlijk te beteekenen heeft gehad,
of hier een voorstel is geweest van de Afdeeling Onderwijs
tot overplaatsing dan wel of de Wethouder tot den Inspec
teur heeft gezegd: wij zitten voor die kwestie, maakt u de
voordracht maar! Indien dit laatste het geval mocht zijn,
zou spreker daartegen zeer ernstig bezwaar moeten maken,
omdat daarmede de verantwoordelijkheid zou worden over
gebracht naar een plaats, waar die niet zijn mag. Zoolang
het gemeentebestuur zijn eigen bestuursapparaten heeft,
moeten deze werken aan hun taak en de adviseerende
ambtenaren laten op de plaats waar zij behooren. Dit is
buitengewoon noodzakelijk, want bij het lezen van het advies
van den heer Baak spreker is zelf adviseerend ambtenaar
en heeft dus in dit opzicht eenige ervaring krijgt men
den indruk, dat die Inspecseur niet goed beseft wat zijn
plaats is als adviseerend ambtenaar. Waar hij den zin over
het nepotisme in zijn advies neerschrijft, welke reeds door
den heer Meijnen is voorgelezen, getuigt dat, naar sprekers
meening, van een zeer onjuiste opvatting van zijn taak, en
spreker vraagt zich af, of de heer Baak dit schrijvende,
Inspecteur was, dan wel iemand, die, voor de klas zijn
loopbaan gevonden hebbende, meent, dat hij ook toen voor
een klasse van 35 jongens stond, wien hij moralistische lessen
had te geven.
Met verschülende andere uitdrukkingen, welke de heer
Meijnen heeft voorgelezen, staat het al niet veel anders.
De Raad moet, meent spreker, tegen een dergelijke wijze van
adviseeren bezwaar maken. De Inspecteur heeft zich te be
palen tot het geven van zijn oordeel over hetgeen Burge
meester en Wethouders aan den Raad wenschen voor te
stellen en hij behoort al die andere dingen achterwege te
laten.
Spreker gaat niet al te diep op deze kwestie in, omdat
zij nog nader aan de orde komt. Hij vindt het een groot
bezwaar, dat de heer Baak, die deze dingen wel eens mag
hooren, hier niet kan komen om zich te verantwoorden;
anders kon er een interessant debat ontstaan.
Verder wil spreker iets zeggen over het verband tusschen
de voorstellen van Burgemeester en Wethouders en de amen
dementen. De voorstellen regelen de materie door over
plaatsing, benoeming en ontslag, maar de amendementen
regelen het plaatsen van het personeel op een even volledige
wijze als dit in de. voorstellen geschiedt. Wanneer de Raad