MAANDAG 20 JUNI 1932. 233 Overplaatsingen enz. personeel o. 1. onderwijs; e.a. (Groencveld e.a.) „den Heer J. C. B. Hüner te stellen aan het hoofd van de nieuwe o.l. school aan het Schuttersveld." De heer de Reede acht het onnoodig, dit amendement aan te vullen omdat hetgeen erin staat, precies de waarheid is; de heer Hüner is thans, 20 Juni, hoofd van de openbare lagere school Schuttersveld A. De benoeming, die de Voor zitter zoo pas heeft aangekondigd, gaat toch pas in op 29 Juni. De Voorzitter zegt, dat het ontslag ingaat op 27 Juni en de benoeming op een later te bepalen datum. De heer de Reede zegt dat de benoeming in elk geval niet heden ingaat; men kan dus van wijziging van het amendement afzien. De heer Knuttel trekt zijn sub-amendement in. Het amendement van de heeren Meijnen, van Es, Vos en Groeneveld wordt aangenomen met 17 tegen 14 stemmen. Vóór stemmen: mevrouw Braggaarde Does, de heeren Kuipers, Vallentgoed, Vos, Eikerbout, Wilbrink, Koole, Meijnen, van der Reijden, Knuttel, de Reede, Schüller, mevrouwde Clerde Bruijn, de heeren Groeneveld, Verweij, van Rosmalen en van Eek. Tegen stemmende heeren Coster, van Eeeke, Tepe, Splinter, Goslinga, Romijn, van Tol, Bosman, Bergers, Wilmer, Simonis, Beekenkamp, Huurman en Manders. Het dienovereenkomstig toegevoegde punt IVe wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter stelt thans achtereenvolgens aan de orde de punten Ya, Yb,Yc, Yd, Ye, Yf en Yg van het voorstel van Burgemeester en Wethouders, waarbij hij mededeelt, dat punt Yb, 1° vervallen is. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming achter eenvolgens overeenkomstig punt Ya, het gewijzigde punt Yb, de punten Vc, Yd, Ye, Yf en Yg van het voorstel van Burge meester en Wethouders besloten. Voortgezet wordt daarna de behandeling van punt 3 der agenda. Mevrouw Braggaarde Does zet haar rede voort en zegt, dat het noemen van de steunbedragen wel zin heeft. Door het geven van te weinig steun wordt de bedelarij in de hand gewerkt en wanneer de mensehen te weinig steun ontvangen, geraken zij tot misdaad. Bij de behandeling van de begrooting hoopte de heer van Es, dat de Wethouder zou tegenspreken hetgeen door spreekster toen was gezegd. De Wethouder heeft echter geen enkel feit weersproken. Spreekster uit daarom den wensch, dat de Wethouder den heer van Es niet in diens verwach tingen zal teleurstellen. Zij verwacht, dat de heeren in de twee weken, die sedert de vorige raadsvergadering zijn ver- loopen, zelf hun licht over deze zaak hebben opgestoken. Deden zij dat inderdaad, dan zal hun gedachtengang een andere zijn dan hij blijkbaar bij de behandeling van de begrooting is geweest. Wanneer het adres aldus vervolgt: „Ook al zou men er in slagen, uit de duizenden gevallen, welke der Commissie jaarlijks ter afdoening worden voor gelegd, eenige uit te schiften, waarin een hoogere uitkeering wellicht gewenscht geweest ware, wat bewijst dan zulk een selectie ten aanzien van den ernst en het verantwoordelijk heidsgevoel der leden?", klinken de woorden: enkele gevallen, waarin een hoogere uitkeering wellicht gewenscht ware geweest", als een bespotting. Men zou het eerder zoo kunnen gesteld hebben, dat er enkele gevallen waren, waarin gegeven werd, wat noodig was. Het is evenwel precies omgekeerd; daarom lijkt het spreekster een bespotting. Men moet het zoo zeggen: er zijn weinigen, die werkelijk krijgen wat zij moeten hebben. Wanneer er een fout gemaakt was, is daarop door spreekster nooit aanmerking gemaakt, want haar stelregel is: wie geen fouten wil maken, moet niet werkenieder, die werkt, maakt nu eenmaal fouten. Spreekster heeft dit niet gezegd om daardoor zelf des te schooner af te steken; ook aan haar werk kleven fouten: vaak neemt zij beslissingen, die anders zouden zijn geweest, wanneer zij in de gelegenheid was geweest zelf die zaak te onderzoeken; ook heeft spreekster niet den tijd om alle gevallen in Maatschappelijk Hulpbetoon Beschuldigingen a. li. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon. (Braggaar—de Does.) te bespreken; dan zou men er al zijn tijd aan moeten wijden. Spreekster zal zeker nooit aan haar medeleden ver wijten, dat zij fouten maken, want ieder die werkt, maakt fouten. Spreekster leest in het adres van Maatschappelijk Hulp betoon: „Het overige meer algemeene betoog van Mevr. Brag gaarde Does over de werkwijze van onze Commissie heeft deze leden in hooge mate gegriefd. Kwetsend was haar uit lating, dat de meerderheid met een lachend gezicht de voor stellen van de minderheid zou afstemmen, hetgeen doet veronderstellen, dat de in onze Commissie door Uwe ver gadering benoemde leden zich zouden vermeien in het ongeluk en broodsgebrek van hun medemenschen. Deze uitlating werd door een der leden met instemming der anderen satanisch genoemd." Spreekster heeft zeer zeker bij de behandeling der begroo ting gezegd, dat de verhouding in Maatschappelijk Hulpbetoon dezelfde was als die in den Raad, maar daarmede heeft zij niet willen zeggen, dat de overige leden van Maatschappelijk Hulpbetoon zich zouden vermeien in broodsgebrek en ongeluk van anderen, doch willen aantoonen, dat zij, zeker van hun macht, de voorstellen der minderheid met een zeker gevoel van kracht en macht tegemoet zagen. Dikwijls zegt de heer Romijn, wanneer spreekster te lang in Maatschappelijk Hulpbetoon over een geval spreekt, dat zij dan een voorstel moet doen; dan weet hij vooruit, dat het verworpen zal worden met 7 tegen 2 stemmen. Wanneer de verhouding in Maatschappelijk Hulpbetoon een andere was, zou de heer Romijn niet zoo handig zijn door te zeggen: dien dan maar een voorstel in. Nu is hij echter dan zeker van zijn zaak. Dat dit met instemming der andere leden satanisch genoemd is, maakt op spreekster niet den minsten indruk, misschien omdat de sociaal-demoeraten bij hun strijd tegen het kapitalisme en voor het socialisme geen angstaanjagende zaken als satan noodig hebbenzij strijden met de in werke lijkheid bestaande toestanden, en laten die zien. Het frap peerde spreekster, dat dit kwam van een anti-revolutionnair, welke partij misschien juist bij haar strijd hemel, hel en satan noodig heeft; daarom is dit woord zeker op uitdruk kelijk verzoek van een anti-revolutionnair, onder instemming der andere leden, opgenomen. Doch voor spreekster had dit woord niet de minste waarde. Verder leest men in het adres: „In flagranten strijd met de waarheid is haar opmerking dat geen onderscheid zou worden gemaakt ten opzichte van het zenden van ondersteunden naar de Sted. Werkinrichting. De Commissie vraagt zich integendeel steeds nauwkeurig af of voor plaatsing in die inrichting een bepaalde reden valt aan te nemen. Dat ouden van dagen met de hongerzweep naar bepaalde instellingen of inrichtingen worden gejaagd, is een onwaarheid, Het eigenaardige is echter, dat de meeste leden van Maatschappelijk Hulpbetoon niet in staat zijn te oordeelen over de menschen, die naar de Stedelijke Werkinrichting worden gezonden. Aangezien spreekster weet, hoe dringend noodig verbete ringen in den toestand in de Stedelijke Werkinrichting moeten worden aangebracht en hoe onmenschwaardig deze inrichting is, begrijpt zij niet, dat in het adres gezegd wordt „De Commissie vraagt zich integendeel steeds nauwkeurig af of voor plaatsing in die inrichting een bepaalde reden valt aan te nemen." Spreekster heeft vóór zich een lijstje van de namen van 19 personen, die gedwongen zijn in de Stedelijke Werkinrich ting verblijf te houden. Men zegt wel, dat deze menschen niet gedwongen worden en dat ouden van dagen niet met de hongerzweep naar bepaalde instellingen of inrichtingen worden gejaagd, maar wanneer zij niet naar de Stedelijke Werkinrichting gaan, wordt de steun, dien zij genieten, ingehouden. Welke waarde heeft de opmerking in het adres dan Spreekster begrijpt niet, dat, terwijl het grootste gedeelte van het college christelijk is, het spreken van leugentaal niet als zonde wordt beschouwd, wanneer het gaat tegen sociaal-democraten. In verband met deze passage herinnert spreekster nog aan het geval, dat zij ook bij de begrooting heeft besproken, waarin een man van 21 jaar gedwongen werd naar de Stedelijke Werkinrichting te gaan, maar op advies van een arts van het Ziekenhuis later daarvan werd vrijgesteld. Spreekster weet ook een dergelijk geval van een kellner en een kleermaker. Korten tijd geleden verzocht iemand vrijstelling voor twee dagen van te gaan naar de Stedelijke Werkinrichting. Dat werd geweigerd. Van geen dwang gesproken!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 19