MAANDAG 20 JUNI 1932.
231
Overplaatsingen enz. personeel o. I. onderwijs.
(Wilbrink e.a.)
dat aangezien dus twee bestaande scholen door één nieuwe
school worden vervangen slechts één van beide hoofden voor
overplaatsing naar de nieuwe school in aanmerking kan
komen en aan het andere hoofd, bij gebreke van een vacature
van hoofd van eene andere openbare lagere school in deze
gemeente, tegen 27 Juni a.s. ontslag moet worden verleend
dat zij bij hun voorstel aan den Eaad dd. 27 Mei j.l. (Ingek.
Stuk No. 125) o.m. hebben voorgesteld, wegens opheffing
van zijne betrekking, eervol ontslag te verleenen aan den
heer J. C. B. Hüner, als hoofd van de openbare lagere school
op het Schuttersveld A;
dat nadat de Eaad op 6 Juni j.l had besloten de be
handeling van het evenbedoelde voorstel aan te houden, de
Eaad in zijne heden gehouden vergadering met 19 tegen 14
stemmen de voordracht tot het verleenen van eervol ontslag
aan den heer Hüner heeft verworpen;
dat bij artikel 38 van de Lager Onderwijswet 1920 im
peratief wordt bepaald, dat de Gemeenteraad ontslag ver
leent aan onderwijzers, aan gemeentescholen verbonden:
aenz., 5. op voordracht van Burgemeester en Wethouders
of van den Inspecteur";
dat de Eaad derhalve krachtens de wet tot het verleenen
van ontslag aan den heer Hüner wegens opheffing van zijne
betrekking verplicht was en zich aan die verplichting niet
had mogen onttrekken;
dat de Eaad door zijn evenbedoeld besluit heeft geweigerd
uitvoering te geven aan het bepaalde bij art. 38, juncto art.
23 der Lager Onderwijswet 1920, zoodat thans Burgemeester
en Wethouders, krachtens het bepaalde bij art. 151 van de
Gemeentewet, in deze zaak behooren te voorzien,
BESLUITE N:
a. aan den heer J. C. B. Hüner, wegens opheffing van
zijne betrekking, eervol ontslag te verleenen als hoofd
van de openbare lagere school op het Schuttersveld A;
b. te bepalen, dat het sub a bedoelde eervol ontslag zal
ingaan op 27 Juni 1932.
(De heeren Manders en Simonis komen ter vergadering.)
De heer Wilbrink constateert, dat bij den aanvang der
vergadering is medegedeeld, dat Burgemeester en Wethouders
in hun vergadering hebben besloten, aan den Eaad voor te
stellen de zaak aan te houden. Nu de Eaad weigert, niet
om de zaak te behandelen, zooals Burgemeester en Wet
houders thans in hun besluit zeggen, maar wel om haar te
behandelen in den geest van Burgemeester en Wethouders
en besloten heeft de zaak te behandelen, verklaren Burge
meester en Wethouders, dat zij het zoo niet willen en leest
de Voorzitter een stuk voor, dat blijkbaar reeds gereed
gemaakt was vóór den aanvang van deze vergadering, aan
gezien niet aan te nemen is, dat het opgesteld is, nadat
de Eaad eenige oogenblikken geleden zijn beslissing heeft
genomen. Burgemeester en Wethouders komen dus in strijd
met de waarheid, wanneer zij zeggen, dat op het oogenblik
door hen is besloten deze zaak aan te houden en zij, omdat
de Eaad zijn medewerking weigert, hebben besloten den
heer Hüner te ontslaan en den heer Zeelenberg te benoemen
tot hoofd van de school.
In elk geval is de voorgelezen verklaring van Burge
meester en Wethouders in flagranten strijd met hun verklaring
aan het begin van de avondzitting, dat zij hadden besloten
aan den Eaad voor te stellen deze zaak aan te houden,
omdat dit de meest gewenschte oplossing was.
Is het afleggen van zulk een dubbelzinnige verklaring aan
den Eaad een College van Burgemeester en Wethouders
waardig?
Waar gaat men op deze wijze heen?
Burgemeester en Wethouders zouden oprecht zijn geweest,
wanneer zij hadden gezegd: wij meenen de bevoegdheid te
hebben volgens de wet, zelf de daad te verrichten, wanneer
de Eaad zijn medewerking weigert, maar wij stellen eerst
voor om de zaak aan de houden en wil de Eaad daar niet
op in gaan, dan zullen wij zelf beslissen.
Nu zegt men, dat men dit niet heeft gedaan, dat dit niet
het geval is, maar nu de Eaad beslist in een geest, die het
College niet welgevallig is, blijkt achteraf, dat het College
een besluit heeft genomen, dat reeds geheel geformuleerd
was, waardoor de Eaad voor een fait accompli wordt gesteld
daarmede is de zaak afgedaan. Als men meent, daarmede
een conflict tusschen den Eaad en het College te ontloopen
of tot kleiner afmetingen terug te brengen, dan moet spreker
het College die illusie ontnemen. Als aldus met de Eaads-
meerderheid wordt omgesprongen, dan weet spreker niet in
welke zaken men het College eigenlijk nog wel kan ver
trouwen.
Overplaatsingen enz. personeel o. 1. onderwijs.
(Groeneveld e.a.)
De heer Groeneveld zegt, dat de verklaring, daarnet door
het College afgelegd, dat het tracht een conflict met den
Eaad te vermijden, na de door den Voorzitter voorgelezen
verklaring op spreker wel een eigenaardigen indruk maakt.
Het is precies omgekeerd het College drijft een meenings-
verschil op de spits en zoekt hier een conflict, maakt het
conflict althans veel erger dan het anders zou zijn. Boven
dien is de in dit stuk gegeven voorstelling valsch; het wordt
hier voorgesteld, alsof de Eaad zou hebben geweigerd een
schoolhoofd te ontslaan, wiens betrekking is opgeheven,
maar dat is onjuist. Er worden 2 scholen opgeheven, welker
hoofden in precies dezelfde positie verkeeren; de bedoeling
van de voorstellers der amendementen is niet om den heer
Hüner werkloos te maken, maar uit de amendementen blijkt,
dat het de bedoeling is om den heer Hüner in plaats van
den heer Zeelenberg tot hoofd der school Schuttersveld te
benoemen. Het is dus absoluut de bedoeling niet om aan
een hoofd, dat aan een bepaalde school overbodig is, geen
betrekking meer te geven. De in dit stuk gegeven voor
stelling is dus valsch en geeft absoluut geen juisten indruk
van wat de amendementen beoogen; men wil wel degelijk
aan den heer Hüner een betrekking geven.
De heer de Reede sluit zich volkomen bij den heer Wilbrink
aanniet de Eaad, maar het College heeft in dit geval het
conflict uitgelokt; spreker zal over deze zaak geen woord
meer spreken; de plaats voor discussie over deze beslissing
is niet langer hier in de Eaadszaal, maar bij Gedeputeerde
Staten.
De heer Vcrweij acht het optreden van het College voor
den Eaad buitengewoon gdevend; uit alles blijkt, dat het
College op alles voorbereid is, dat het de vooropgezette
bedoeling was om geen duimbreed voor de wenschen van
deu Eaad te wijken. Voor spreker bestaat er aanleiding om
inzake de onderwijspolitiek van het College het vertrouwen
in den Wethouder van Onderwijs in deze zaak op te zeggen.
De Voorzitter zegt, dat het volmaakt onverdiend is, wan
neer het College op die wijze wordt beschuldigd.
Het spreekt vanzelf, dat Burgemeester en Wethouders
van te voren het besluit hebben gereedgemaakt, dat zij
meenden, dat genomen moest worden, maar het feit, dat
Burgemeester en Wethouders dit besluit niet dadelijk na
den aanvang van de avondvergadering hebben genomen,
doch getracht hebben de moeilijkheid, die zich voorgedaan
heeft, langs een anderen, gemakkelijker weg op te lossen,
bewijst, dat zij niet a tort et a travers deze beslissing van
het College wilden doorzetten, integendeel getracht hebben
deze beslissing, die hun noodzakelijk leek, te vermijden.
Anders zou spreker inderdaad niet hebben voorgesteld de
zaak aan te houden en de gelegenheid te scheppen in de
komende weken overleg te plegen met eenige deskundigen,
die blijkbaar onderling zeer sterk van meening met elkaar
verschillen.
Men mag het College dan ook niet in de schoenen schui
ven, dat het deze beslissing wilde doorzetten. Het is in het
geheel niet zijn bedoeling geweest, want dan was het dadelijk
met deze beslissing gekomen. Nu de Eaad gezegd heeft:
wij gaan toch verder met de behandeling, was er voor het
College geen andere mogelijkheid dan dezen weg te volgen,
omdat het weet. dat de zaak nu door hoogere instanties
wordt uitgemaakt. Indien de beslissing komt, kan men zien,
wie gelijk heeft gehad.
De heer Groeneveld merkt op, dat het ook anders had
gekund, n.l. door middel van vernietiging van het raads
besluit.
De Voorzitter erkent, dat het ook op een andere manier
gekund had.
De heer Verweij merkt op, dat de basis van de beslissing
van Burgemeester en Wethoudere valsch is.
De Voorzitter zegt, dat dit blijkbaar niet de opinie van
het College is.
Spreker stelt achtereenvolgens aan de orde de punten
15, Ie en ld van het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
Wordt zonder hoofdelijke stemming achtereenvolgens over
eenkomstig de punten 15, Ie en ld van het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders besloten.