230 MAANDAG 20 JÜNI 1932. Overplaatsingen enz. personeel o. 1. onderwijs, (de Recde e.a.) moeten staan, maar hij meent, dat het verstandig zou zijn, nu spijkers met koppen te slaan. De heer Groenevehl zegt, dat de 4 voorstellers der amen dementen nu toch wel in een ongunstige positie gedrongen worden. Naar aanleiding van de verwerping van zijn voorstel heeft het College nog eens vergaderd, maar de 4 voorstellers der amendementen zijn niet in de gelegenheid geweest, nogeens de zaak met elkaar te besprekendaardoor worden zij gedupeerd en is spreker genoodzaakt alleen voor zich zelf te spreken. De Voorzitter doet dan de suggestie, om inmiddels voort te gaan met de behandeling van de andere punten der agenda; dan kunnen de 4 voorstellers der amendementen dit voorstel van het College nog eens overwegen. Spreker kan zich best voorstellen, dat het wel degelijk aanbeveling verdient, dat deze heeren eens nader onder oogen zien, de oplossing, die het College nu tracht te vinden door het bouwen van een gouden brug tusschen de oppositie en het College, een oplossing, die hen nu een beetje onvoorbereid treft. De bedoeling van het College is, te trachten een conflict met den Raad in dit opzicht zooveel mogelijk te vermijden het heeft er wel iets voor gevoeld, dat de Raad gekomen is met het oordeel van groote deskundigen en het heeft, hoewel het zelf ook wel deskundigen gehoord heef t, gezegd waar er zoo groot verschil onder de deskundigen bestaat, is het het beste die zaak uit het voorstel te lichten. Spreker begrijpt, dat enkele leden dit even willen bestudeeren en een nadere toelichting van den Wethouder wenschen, maar niets staat daaraan in den weg; dan kan men de zaak even aanhouden en wat later op den avond, wanneer de heeren voldoende voorgelicht zijn, opnieuw aan de orde stellen. De heer Groeneveld zegt, dat de Voorzitter met de mede- deeling, dat het College van Burgemeester en Wethouders een conflict met den Raad wenscht te vermijden, wel wat laat komt, aangezien de Wethouder reeds eenige weken heeft geweten, dat voor een deel van deze voorstellen geen meer derheid in den Raad is te vinden. De Wethouder is dus niet zoo heel ijverig geweest om het conflict te vermijden en komt dan ook op dit punt te laat. Spreker ziet geen enkele reden, waarom deze zaak niet thans kan worden afgedaan. Een discussie over de zaak zelf is niet meer noodig: zij is afgekloven tot op het gebeente. Burgemeester en Wethouders kunnen, in welken zin de Raad ook mocht besluiten, altijd trachten een raadsbesluit te doen vernietigen. Uit de houding van den Wethouder is gebleken, dat hij absoluut niets wenscht toe te geven en spreker vermoedt dan ook, dat de tijdelijke benoeming, die Burgemeester en Wethouders zullen doen, zal vooruit loopen op de uitvoering van de voorstellen van Burgemeester en Wethouders. De Wethouder heeft er zich niet over willen uitlaten, maar men behoeft geen profeet te zijn om dat te voorspellen. Dat is eigenlijk den Raad plaatsen voor een fait accompli en daar tegen heeft spreker bezwaar. Wanneer n.l. de Raad later een ander dan den tijdelijk benoemde zou willen benoemen, zou wederom verwisseling van personeel moeten plaats hebben, waartegen de Raad dan misschien zou opzien. De zaak is thans van alle kanten bekeken. Alle meeningen zijn bekend. De voorstellen behoeven dus niet meer besproken te worden. De Raad kan over de voorstellen en amende menten stemmen. Zijn Burgemeester en Wethouders met de genomen besluiten niet tevreden, dan kunnen zij nog altijd trachten die vernietigd te krijgen. Spreker dringt er, mede namens de heeren Meijnen en Vos, op aan met de behandeling van de zaak voort te gaan en haar hedenavond af te doen. De heer Wilmer heeft den indruk, dat eenige leden niet precies de portée van het voorstel van Burgemeester en Wethouders begrijpen. Burgemeester en Wethouders vreezen niet een conflict met den Raad in dien zin, dat zij den heer Zeelenberg benoemen aan een school, waar de Raad den heer Hüner wil benoemd zien, maar alleen in dezen zin, dat zij zouden meenen ten onrechte het recht te hebben om, wanneer de Raad besluiten zou den heer Hüner aan een school te benoemen, daar den heer Zeelenberg te be noemen. Spreker kan zich niet voorstellen, dat Burgemeester en Wethouders een dergelijk conflict zouden vreezen, wanneer voor hen vaststaat, dat zij inderdaad dat recht hebben: dat is een normaal geval, waarin iemand, die het recht heeft iets te doen, daarvoor de verantwoordelijkheid draagt en geen conflict behoeft te vreezen. Overplaatsingen enz. personeel o. 1. onderwijs. (Wilmer e.a.) Het zou iets anders zijn, wanneer Burgemeester en Wet houders den heer Zeelenberg tegen den zin van den Raad zouden benoemen, terwijl de Raad het recht zou hebben den heer Hüner te benoemen. Die kwestie is op het oogenblik hangende. Burgemeester en Wethouders waren overtuigd, dat zij het recht wel hadden, maar in de middagzitting zijn door den heer de Reede eenige autoriteiten aangehaald, volgens wie Burgemeester en Wethouders dat recht niet hebben. Spreker acht het voor den Raad beter, dat deze een be slissing neemt, wanneer hij het recht en de bevoegdheid heeft een dergelijke beslissing te nemen. De heer Tepe zegt, dat de heer Wilmer volkomen juist heeft aangegeven, welk soort van conflict met den Raad Burgemeester en Wethouders niet wenschen uit te lokken. Het gaat niet over de eventueele vrees van Burgemeester en Wethouders, dat zij tegen den wensch van de meerder heid van den Raad in den heer Zeelenberg zullen benoemen tot hoofd van de school aan het Schuttersveld. Het gaat om de vraag, of Burgemeester en Wethouders op het oogen blik de bevoegdheid hebben en dat is in de middagzitting in twijfel getrokken om op deze wijze hun eigen voor stellen uit te voeren. Voor zoover bij den heer Groeneveld nog eenig wantrouwen blijkt te bestaan ten aanzien van de vraag, of Burgemeester en Wethouders van deze gelegenheid geen gebruik zullen maken om alvast een toestand te scheppen, waarop men later niet of moeilijk zou kunnen terugkomen, door den heer Zeelenberg tijdelijk aan te stellen als hoofd van de nieuwe school aan het Schuttersveld, zegt spreker toe en hij twijfelt er niet aan, of het geheele College van Burge meester en Wethouders gaat hiermede accoord dat hij als tijdelijk hoofd noch den heer Zeelenberg, noch den heer Hüner zal benoemen. Overigens zullen Burgemeester en Wethouders zich hebben te beraden, na nogmaals adviezen te hebben ingewonnen, die spoedig zidlen komen, over hetgeen zij zullen besluiten en aan den Raad zullen voorstellen. De heer Groeneveld zegt, dal het geschilpunt hierover loopt, of het College het recht heeft een eventueel Raadsbesluit, dat niet naar hun zin is, niet uit te voeren. Welnu, laat de Raad maar besluiten en kalm afwachten; het College zal dan eens kunnen onderzoeken, hoever dit gaat; spreker denkt dat, wanneer het niet naar den zin der 4 voorstellers der amendementen is, deze wel zullen trachten een beslissing van een hoogere autoriteit te krijgen. Daarom acht spreker het maar beter om spijkers met koppen te slaan, zooals de heer de Reede zeide, en om de zaken af te doen. Spreker stelt dus namens de 3 aanwezige onderteekenaars der amende menten voor de heer van Es is niet aanwezig om met de behandeling door te gaan. De Voorzitter stelt namens het College voor, aan te houden de behandeling van de punten II en IVc van het voorstel van Burgemeester en Wethouders, waarin belichaamd zijn de ideeën van het College. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot aanhou ding van de behandeling der punten II en IVc van het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt verworpen met 17 tegen 11 stemmen. Tegen stemmen: mevrouw Braggaarde Does, de heeren Kuipers, Vallentgoed, Vos, Eikerbout, Wilbrink, Koole, Meijnen, van der Reijden, Knuttel, de Reede, Schüller, mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren Groeneveld, Verweij, van Rosmalen en van Eek. Vóór stemmen: de heeren Coster, van Eecke, Tepe, Splinter, Goslinga, Romijn, van Tol, Bosman, Bergers, Wilmer en Beekenkamp. De Voorzitter zegt, dat het hem zeer spijt, dat dit voorstel van het College niet is aangenomen; spreker had gehoopt, dat aldus een betere regeling der moeilijkheid zou zijn ge vonden. Nu dit echter niet het geval is, meent het College dat hier een geval aanwezig is, dat de Raad niet heeft willen medewerken. Op grond daarvan heeft het College van Burge meester en Wethouders het volgende besluit genomen: Burgemeester en Wethouders van Leiden; Overwegende, dat door den Raad op 9 Mei 1932 o.m. is besloten, met ingang van 27 Juni 1932, de beide openbare lagere scholen op het Schuttersveld op te heffen en over te gaan tot stichting van één nieuwe openbare lagere school op het Schuttersveld;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 16