MAANDAG 20 JUNI 1932. 229 Beschuldigingen a.h. adres v. Maatschappelijk Hulpbetoon; c.a. (Braggaar—de Does e a.) Ook is als grief aangevoerd, dat spreekster hierover ge sproken had op eene plaats, waar de leden van Maatschap pelijk Hulpbetoon zich niet konden verdedigen, en ook niet mochten spreken. Die grief acht spreekster echter misplaatst, want zij heeft niet de leden besproken, maar de zaken. Bovendien is hier aanwezig de voorzitter van Maatschappelijk Hulpbetoon, Wethouder van Sociale Zaken, tevens advocaat, en nu kan men toch niet veronderstellen, dat deze niet in staat zou zijn de verdediging hiervan tegen een een voudige arbeidersvrouw op zich te nemen. Spreekster vindt die grief tegen haar wat gezochtdit is een miskenning van hun eigen voorzitter, wanneer zij dien niet in staat achten om zich tegen spreekster te verdedigen. Ook zou spreekster niet het recht hebben om deze zaken hier te noemen, waar zij den heer van Es verweten heeft, dat deze niet alle bijzonderheden van een geval vermeld heeft. Daartusschen kan spreekster echter geen verband leggen. Spreekster heeft die gevallen genoemd tot in bijzon derheden, maar zonder namen en adressen, maar die heeft zij aangeboden; spreekster is nog bereid die te noemen, wanneer er een commissie van onderzoek wordt benoemd, maar ook op punten, waar onjuistheden worden vermoed; dan is zij daartoe gaarne bereid. De door den heer van Es genoemde gevallen kan men hiermede echter niet vergelijken; die zijn niet hetzelfde. De heer van Es noemde een geval van een stucadoor, die des zomers ƒ140.a. ƒ150.inkomen had en die gezegd had: ik heb Maatschappelijk Hulpbetoon niet noodig, want als de slechte tijd bij mij aanbreekt, zorg ik voor mijzelf. Men zou even goed kunnen zeggen, dat de heer van Es ook Maatschappelijk Hulpbetoon niet noodig heeft, want uit den tijd, dat hij veel patiënten heeft, kan hij overhouden voor den tijd met minder patiënten. Dat raakt dus kant noch wal. Spreekster had niet gezegd, dat deze menschen in den winter door Maatschappelijk Hulpbetoon moesten worden gesteund. Ook zij zou daartegen zijn. Het tweede geval betrof volgens den heer van Es een matten vlechter, die ƒ17.90 steun kreeg en wiens vrouw er nog wat bij verdiende. Die man had voor 20.werk kunnen krijgen, maar had het niet geaccepteerd. Spreekster heeft toen aan den heer van Es gevraagd haar omtrent dat geval meerdere gegevens te verstrekken, omdat haar niet een ge val bekend was, dat een gezin met een bedrag van 17.90 werd gesteund. Op dat oogenblik kon de heer van Es die gegevens niet verstrekken, maar beloofde het in de volgende vergadering te zullen doen. Hij heeft dat echter niet gedaan en daarom was het spreekster onmogelijk in den Eaad op dat geval in te gaan. Zij heeft gezegd, dat de gevallen, door den heer van Es genoemd, kant noch wal raakten, omdat zij niet had gesproken over het geval, dat een gezin 's zomers 150 verdiende en 's winters bij Maatschappelijk Hulpbetoon kwam. Ook zij zou dat, zooals zij zeide, afkeuren. Volgens het adres zou het noemen van steunbedragen niets beteekenen, maar spreekster wijst er op, dat de behandeling der gesteunden ook meespreekt, doch dat het juist op die bedragen aankomt, omdat men alleen met geld in zijn levens onderhoud kan voorzien. Spreekster verzoekt hier, waar zij nog geruimen tijd noodig heeft, haar rede te mogen onderbreken. De Voorzitter heeft hiertegen geen bezwaar en schorst ver volgens de vergadering tot des namiddags te 8 j uur. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering des avonds te 8J uur. Afwezig zijn thans de heeren Donders en van Es. Voortgezet wordt de behandeling van punt 2 der agenda. De heer Tepe zegt, dat het College, na de hedenmiddag plaats gehad hebbende verwerping van het voorstel Ia vau Burgemeester en Wethouders, van gedachten heeft gewisseld over de gedragslijn, die het zou aannemen ten aanzien van de verdere voorstellen, die betrekking hebben op de over plaatsing van de heeren Hüner of (en) Zeelenberg. Waar het College er volstrekt geen prijs op stelt om een ernstig conflict met den Baad over deze benoeming uit uit te lokken, en waar hedenmiddag tegenover de zienswijze van het College, dat deze voorstellen van het College, zoo als zij gedaan zijn, de eenige waren die in deze omstan digheden gedaan konden worden, geplaatst is die, dat deze zienswijze onjuist is, waarbij men zich beriep op bij uitstek deskundigen, heeft het College besloten om aan den Baad voor te stellen, de behandeling van die punten van de Overplaatsingen enz. personeel o. 1. onderwijs. (Tepe e.a.) verdere voorstellen van het College, die betrekking hebben op de overplaatsing, resp. op het ontslag en de benoeming van de heeren Hüner en (of) Zeelenberg aan te houden, ten einde Burgemeester en Wethouders in de gelegenheid te stellen zich daarover nog nader te beraden en in verband met de mededeelingen, welke door sommige Baadsleden zijn gedaan, nog eens nader te onderzoeken in hoeverre die meeningen eventueel op juiste gronden zouden kunnen berusten. Indien de Baad dit voorstel van Burgemeester en Wet houders aanvaardt, verwachten Burgemeester en Wethouders, dat de indieners van de amendementen, welke op deze zaak betrekking hebben, zullen voorstellen ook deze amendementen aan te houden. De heer Groeneveld begrijpt niet, wat er gebeuren zal. Op 27 Juni heeft de verandering in de scholen plaats en zal in de bezetting van die scholen moeten worden voor zien. Vóór dien datum zal de Baad niet in de gelegenheid zijn deze zaak af te doen. Zullen Burgemeester en Wethou ders hun voorstel nu toch maar tijdelijk uitvoeren Spreker ziet geen enkele reden, waarom deze zaak van daag niet zou kunnen worden afgehandeld. De heer Tepe zegt, dat Burgemeester en Wethouders inderdaad bij aanneming van dit voorstel zullen genoodzaakt zijn op 27 Juni a.s. tijdelijk te voorzien in de vacature van hoofd van de school aan het Schuttersveld. Burgemeester en Wethouders kunnen dat doen, omdat volgens art. 41 van de Lager-Onderwijswet alleen Burgemeester en Wet houders voorzien in de benoeming van tijdelijke onderwijzers. Wanneer de Baad dit voorstel van Burgemeester en Wet houders aanvaardt, is er trouwens geen andere mogelijkheid, dan dat Burgemeester en Wethouders door een tijdelijke benoeming in de vacature voorzien. Burgemeester en Wethouders hebben zich op het oogen blik er niet over beraden, hoe zij die tijdelijke benoeming zullen doen en daarover kan spreker zich dus niet uitlaten. Een feit is echter, dat zij genoodzaakt zullen zijn een tijdelijk schoolhoofd te benoemen aan de samengesmolten school in afwachting van de definitieve beslissing, welke genomen zal worden. De geest, waarin deze definitieve beslissing zal uitvallen, hangt af van den Eaad zelf en van de nadere inlichtingen, die Burgemeester en Wethouders omtrent deze aangelegen heid zullen inwinnen. De heer de Reede betoogt, dat het voorstel, hetwelk thans door Burgemeester en Wethouders is gedaan, een veel ruimere strekking heeft dan op het oogenblik noodzakelijk is. De Baad heeft het recht door overplaatsing verschillende hoofden van scholen op een andere plaats te stellen. Nu staat men hier slechts voor één geval, dat zwevende is, waarover strijd is tusschen den Wethouder en den Baad wat betreft de mogelijkheden, n.l. dat van den persoon, die aangewezen zal worden als hoofd van de Paul Kruger- school. Vanmiddag is bij de discussie wel zeer duidelijk ge bleken, dat de Baad op gronden, ontleend aan het belang van het openbaar onderwijs, meent dat de overplaatsing zoo ruim mogelijk had kunnen geschieden; waarom zou men nu die zaak dan toch verder weer aanhouden? Het zou spreker spijten, om deze zaak nog weer 3 of 4 weken te laten loopen; het is zeer de vraag, wanneer zij dan zal worden afgedaan; dan krijgt de Baad ook geen zekerheid over de fmancieele gevolgen van deze veranderingen, en dat wil hij toch niet. Het heeft daarom geen nut een zoo verstrekkend voorstel te aanvaarden. Wel zou spreker, wanneer het College en de Wethouder daarop prijs stellen, willen voorstellen om dat zwevende geval, waarvan de Wet houder niet heel zeker is, maar waarvan spreker wel zeker meent te zijn, en meerderen met hem, er uit te lichten. De heer Tepe zegt, dat dit juist de bedoeling is ten aan zien van de beslissing omtrent de school Schuttersveld. De heer de Reede heeft het ook zoo begrepen, maar dat is zijn bedoeling juist niet. Waarom zou men de benoeming van den heer Hüner aanhouden? De Baad heeft het recht hem over te plaatsen; de Baad heeft vanmiddag duidelijk uitgesproken, dat hij er prijs op stelt, dat de heer Hüner gehandhaafd wordt aan de school waar hij nu werkzaam is. Omdat er nu evenwel nog een zwevend geval is, n.l. dat het twijfelachtig is, of de Baad den heer Zeelenberg kan overplaatsen, kan men toch de geheele zaak niet aanhouden. De Baad zit hier .niet om de zaken aan te houden, maar om ze af te doenhet spijt spreker tegenover het College te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 15