228
MAANDAG 20 JUNI 1932.
Beschuldigingen a. h. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon.
(Braggaarde Does).
gaan bijwonen, omdat zij in die andere zaken zeer veel
belang stelde. De agenda van die vergadering was als
volgt samengesteld:
1°. Opening.
2°. Bespreking van het verhandelde in de Raadszitting,
dato 7 Dec. 1931 betreffende klachten van Mevrouw
Braggaarde Does over de werkwijze van Maatschappelijk
Hulpbetoon.
3°. Verslag van het bezoek der leden aan inrichtingen,
waar patiënten voor rekening der Gemeente Leiden worden
verpleegd.
4°. Bespreking over het treffen van een regeling voor
georganiseerde werkloozen, die door Maatschappelijk Hulp
betoon worden ondersteund.
5°. Bespreking aftrek verdiensten van inwonende kinderen.
Spreekster heeft verzocht de agenda in dien zin te wijzigen,
dat de punten 3, 4 en 5 vóór punt 2 zouden worden be
handeld, maar dit werd botweg geweigerd. Zij verzocht haar
verzoek te mogen toelichten en toen heeft zij als haar
meening te kennen gegeven, dat, waar Maatschappelijk Hulp
betoon door haar in staat van beschuldiging was gesteld,
het niet aanging de commissie zelve een onderzoek te doen
instellen en zij daaraan dus niet medewerkte. Als men een
beschuldigde zelf een onderzoek laat instellen naar de vraag,
of hij schuldig is of niet, kan men alle rechters wel afschaffen
Spreekster meende, dat een onpartijdige commissie de zaak
moest beoordeelen.
Toen spreekster van deze vergadering wegging, was de
houding der leden van Maatschappelijk Hulpbetoon zoo
vijandig, dat het werkelijk beneden alle critiek waser werd
spreekster niets minder verweten dan dat zij laf was en de
vlucht nam. Ieder, die spreekster kent, zal moeten toegeven,
dat er bij haar van lafheid en de vlucht nemen geen sprake
is; het is minder kunst om in een klein college met zijn
zevenen tegen één lid in te gaan dan om hier in het open
baar te spreken; dat spreekster dit doet in het belang der
noodlijdenden geeft haar kracht Spreekster wijst die beschul
diging van lafheid terug op die personen zelf; die beschul
diging treft niet haar.
Spreekster heeft toen gezegd, dat haar partijgenoot de heer
de Roo met haar zou vertrekken, maar na deze vijandige
houding der leden is de heer de Roo gebleven, na even met
spreekster van gedachten te hebben gewisseld, niet omdat
hij haar handelwijze niet goedkeurde, maar omdat hij de
houding der overige leden zoo vijandig achtte, dat zijn plaats
daar was, om zich daar op de hoogte te stellen van het
gebeurde.
Nu zal men zeggen, dat spreekster van die vergadering is
weggegaan en dus daarvan niet op de hoogte kan zijn, maar
op de volgende vergadering werden de notulen gelezen en
werd het concept-schrijven behandeld; het gezonden adres
is nog eigenlijk maar een aftrekseltje van wat gesproken is.
Spreekster hoopt dat, als er een commissie van onderzoek
komt, die ook een onderzoek zal instellen naar de notulen
dan kan men zien, op welke wijze over een lid van Maat
schappelijk Hulpbetoon gesproken is.
Bij de behandeling der begrooting heeft de Voorzitter
spreekster van verdachtmakingen beschuldigd; de Wethouder
heeft spreekster beschuldigd, dat zij onjuiste, onverdiende
en ongerechtvaardigde critiek zou hebben geuit en dat alles
en alles onjuist was. Wat de Wethouder toen zeide, heeft
spreekster minder gegriefd dan de beschuldiging van den
Voorzitter, en deze wist, dat hij haar griefde, want van den
Voorzitter had zij dat niet verwachtwel had spreekster van
den Voorzitter, nu daarna 6 maanden zijn verst: eken, een
daad verwacht n.l. intrekking van die woorden van hem
dan wel een waarmaken van die beschuldiging. Die daad
is evenwel niet gekomen, hoewel spreekster van den Voor
zitter, zooals van elk weldenkend mensch, had verwacht,
dat hij óf zijn woorden hal ingetrokken óf die met bewijzen
zou hebben gestaafd; het heeft spreekster zeer gespeten, dat
dit niet is gebeurd.
In de Nieuwe Leidsche Courant van 23 Mei stond een
artikel met buitengewoon grooten aanhef, als: Mevrouw
Braggaar beschuldigd! Politiek van het laagste allooi!
Spreekster is zeer benieuwd of dat christelijke blad zoo
christelijk zal handelen, dat het, nadat zij haar rede zal
hebben gehouden en zal hebben getracht een en ander met
feiten te weerleggen, zijn beweringen met even grooten
aanhef zal terugtrekken.
Volgens dat blad waren de woorden van den Voorzitter
te zachtzinnig. De Voorzitter zal dus nog verder mogen
gaan en haar nog meer beleedigen, daartegen heeft spreekster
geen bezwaar, mits hij de feiten er bij noemt.
Voorts zegt dat blad, dat spreekster moeite zal hebben
zich van de blaam te zuiveren. Spreekster geeft toe, dat
Beschuldigingen a. h. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon.
(Braggaarde Does e.a.)
de taak, welke zij op zich heeft genomen, geen aangename
is, maar zij heeft nog nimmer zulk een gemakkelijke taak
gehad. Het zal haar weinig moeite kosten te weerleggen
wat haar in het adres van Maatschappelijk Hulpbetoon
wordt ten laste gelegd. Waar wordt beweerd, dat zij bij de
behandeling van de begrooting onjuistheden heeft verkon
digd, heeft zij recht om van namen en adressen gebruik
te maken.
Alvorens op den inhoud van het adres in te gaan, wil
spreekster deze opmerking maken. Indien de leden der
Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon zoozeer over
tuigd waren van de onjuistheid van hetgeen spreekster had
gezegd, hadden zij het met haar moeten betreuren, dat de
meerderheid van den Raad haar voorstel om een onpartijdige
commissie van onderzoek te benoemen, had verworpen.
Indien zulk een commissie was benoemd, had aan het licht
kunnen komen, in hoeverre spreekster ongelijk had en ten
onrechte beschuldigingen had geuit. Het tegendeel is echter
gebeurd. De Commissie sprak haar voldoening er over uit,
dat het voorstel van spreekster was verworpen, omdat daar
uit het vertrouwen in de meerderheid der Commissie was
gebleken. Eén lid der commissie ging zelfs zoover van te
zeggen dat, indien die commissie van onderzoek er was
gekomen, hij als lid zou hebben bedankt.
Niet van spreekster had het voorstel tot het benoemen
van een onpartijdige commissie moeten uitgaan, maar van
de leden van Maatschappelijk Hulpbetoon, omdat dit de
eenige mogelijkheid was om hun onschuld en spreeksters
ongelijk te bewijzen!
Spreekster vertrouwt dat, wanneer haar fractie nogmaals
zal komen met een voorstel tot benoeming van een commissie
van onderzoek, de Raad zal blijken van inzicht te zijn
veranderd en zal zeggende zaak moet tot klaarheid komen,
men mag niet om een kleine groep van menschen de hand
boven het hoofd te houden de behoeftigen in ellende dompelen.
Spreekster heeft er zich dus tenzeerste over verwonderd,
dat de meerderheid der Commissie voor Maatschappelijk
Hulpbetoon zoo verheugd was over het niet benoemen van
een commissie van onderzoek.
Voor spreekster was er geen sterker bewijs.
Spreekster zal nu het adres op den voet volgen.
In de eerste plaats gevoelen de leden van Maatschappelijk
Hulpbetoon zich gekrenkt door het feit, dat spreekster weg
gegaan is en die namen en adressen niet wilde noemen.
Dit was volkomen bekend; de leden wisten, dat spreekster
niet tot een bespreking daarvan zou overgaan.
Onjuist is, zooals in het adres staat, dat spreeksters
fractie haar verboden had deze besprekingen bij te wonen.
Spreekster heeft nimmer het woord verboden in den mond
gehad, maar alleen gezegd, dat zij in overleg met haar
fractie, die evenals zij van meening was, die bespreking
niet zou bijwonen; van een verbod is dus geen sprake,
alleen van overleg met haar fractie.
Volgens dit adres zou de beleefdheid tegenover de andere
leden alleen al eischen, om de vergadering bij te wonen,
maar toen spreekster later dit adres las, vroeg zij zich zelf
af, hoe menschen, die zulk een adres schrijven, aan spreekster
een tekort aan beleefdheid kunnen verwijten; dat is haar
ten eenen male een raadsel.
De leden van Maatschappelijk Hulpbetoon hebben voorts
met buitengewone ergernis kennis genomen van het door
spreekster bij de behandeling der begrooting opgemerkte;
spreekster kan begrijpen, dat het hen onaangenaam getroffen
heeft, dat zij dit behandeld heeft, maar het komt meer voor,
dat de waarheid niet aangenaam is en spreekster is over
tuigd, niets meer dan de waarheid gezegd te hebben. Spreek
ster begrijpt, dat men teleurgesteld is en het niet prettig
vindt, maar niet dat men spreekt van buitengewone ergernis
dat wil er bij haar niet in.
Men verwijt spreekster in dit adres onvolledigheid.
Spreekster geeft toe dat zij misschien wat uitvoeriger had
kunnen zijn, maar zij heeft de zaak zoo beknopt mogelijk
behandeld op verzoek van den Voorzitter, die op kortheid
aandrong, waarmede zij hem terwille trachtte te zijn.
De heer Wilmer zegt, dat mevrouw Braggaar in de ver
gadering van Maatschappelijk Hulpbetoon toch uitvoeriger
had kunnen zijn.
Mevrouw Braggaarde Does bespreekt nu dit adres, dat
een critiek bevat op het feit, dat spreekster bij de behan
deling der begrooting te kort was geweest, dus niet voldoende
uitvoerig. Spreekster zal met die opmerking rekening houden
en zal nu uitvoeriger zijn; mocht de Wethouder of het
College meenen, nog niet voldoende ingelicht te zijn, dan
is spreekster gaarne bereid nog uitvoeriger hierop in te gaan.