MAANDAG 6 JUNI 1932. 185 (Kooistra e.a.) Men doet niet goed, als men het adres thans niet behandelt. Komt het heden niet aan de orde, dan gaat een groot deel van de waarde verloren en komt niet tot zijn recht het doel, waarmede mevrouw Braggaar bij de behandeling van de begrooting verschillende punten naar voren heeft gebracht, punten, waarvan het wenschelijk is, dat zij aan den Raad ter bespreking worden voorgelegd. Spreker stelt er daarom zeer veel prijs op, dat de Raad besluit het adres thans te behandelen. De heer Wilbrink kan zijn stem aan het voorstel van den heer van Eek niet geven. De heer van Eek onderstelt wel, dat het adres aan alle Raadsleden bekend is, omdat het in 13.000 exemplaren is verspreid, maar spreker heeft het niet ontvangen en diens partijgenooten evenmin. Eerst tijdens deze Raadsvergadering komt het hun onder de oogen; zij hebben er alleen van gehoord, dat er door de Commissie voor Maat schappelijk Hulpbetoon een adres was ingezonden ter zake van de kwestie van mevrouw Braggaar, maar het adres hadden zij nog niet onder de oogen gehad. Het kan daarom naar sprekers meening zeer zeker zijn nut hebben, dat de Raadsleden er eens rustig over denken. Als de sociaal-demo craten dit werkelijk in 13.000 exemplaren door de stad hebben verspreid, dan was het toch een kleine moeite geweest, den Raadsleden ook een afschrift te bezorgen. Nu hebben de Raadsleden er, officieel noch officieus, kennis van genomen en dan acht spreker het absurd door te drijven, om toch dit adres te behandelen. De heer van Stralen zegt, dat uit het voorstel van het College, om dit adres ter visie te leggen, blijkt, dat men dit adres liever niet behandelt, want een dergelijk advies wordt door het College in den regel gegeven omtrent zaken, die men eigenlijk als afgedaan wenscht te beschouwen, maar die men dan met een mooi woord ter visie legt; dergelijke stukken komen zelden of nooit in den Raad terug. Nu zal Maatschappelijk Hulpbetoon niet zonder reden dit buiten gewoon felle adres aan den Raad hebben gezonden; het kan haast niet de bedoeling zijn geweest om het daarmede uit te doen zijn; de bedoeling moet hebben voorgezeten om het ter sprake te brengen in den Raad, waar indertijd ook de discussie over deze zaken heeft plaats gevonden. Maar dan is het eigenaardig dat het College, waarvan deel uitmaakt de voorzitter van Maatschappelijk Hulpbetoon, die mede aandeel heeft gehad in de verzending van dit adres, nu voorstelt om dit feitelijk in de prullemand te deponeeren. De Voorzitter acht deze zaak wel van belang, maar hij acht het niet van belang om deze zaak hier nu ter sprake te brengen met het oog op de uitgebreide agenda, maar dan verbaast het spreker toch dat de Voorzitter niet een ander voorstel heeft gedaan, b.v. om over dit adres praeadvies uit te brengen, waardoor de Raad zeker is, hierover de meening van het College te weten te komen. Het is toch mogelijk dat de heer Romijn, die zeer gebelgd was over de houding van mevrouw Braggaar de Does, met hart en ziel aan dit adres heeft medegewerkt, maar dat de andere Wethouders en de Voorzitter het heelemaal niet aangenaam vonden, dat aldus een quaestie weer werd opgerakeld, die zij misschien als afgedaan hadden beschouwd. Uit het voorstel van het College concludeert spreker dat het College deze zaak zeer onaangenaam vindt en dat het dit adres liever heelemaal niet had zien inkomen en, nu het met medewerking van een van zijn leden is ingekomen, be handeling maar liever achterwege laat. Spreker is het dus niet eens met het voorstel van het College. Het kan niet anders, of de inhoud van dit adres geeft aanleiding tot dis cussie; het is zoo gesteld, dat daarop gereageerd moet worden, nu of later en dan is het beter het direct aan de orde te stellen; dan kan de beleedigde persoon en eventueel haar fractie daarover hun meening zeggen; dan kan de zaak, laat men hopen, kort worden afgedaan. Om dit nu op de lange baan te schuiven, zooals het College voorstelt, acht spreker niet in het belang der gemeente, uit een oogpunt van tijds besparing. Spreker dringt er dus op aan deze zaak nu aan de orde te stellen. De Voorzitter zegt, dat het vermoeden van den heer van Stralen, als zou bij het College de bedoeling hebben voor gezeten om deze zaak in de prullemand te doen, onjuist is. Ook is onjuist zijn meening dat, wanneer voorgesteld wordt zaken ter visie te leggen, dit gewoonlijk beteekent, dat men er verder niets aan doen wil. Inderdaad worden dikwijls stukken ter visie gelegd, die de moeite van het lezen niet waard zijn, die de aandacht van den Raad niet verdienen, te lang zijn of van te weinig belangrijken inhoud; dergelijke stukken worden ter visie gelegd; de Raadsleden kunnen daarop dan terugkomen, hoewel zij dat niet dikwijls doen, maar het gebeurt herhaaldelijk, dat er stukken ter visie (Voorzitter e.a.) worden gelegd, juist met de bedoeling, dat de Raadsleden er op hun gemak kennis van zullen kunnen nemen en naar aanleiding van hetgeen zij er uit hebben geleerd behandeling ervan zullen kunnen vragen. Spreker geeft den heer van Stralen de verzekering, dat het geenszins de bedoeling van het College is geweest te probeeren deze zaak in den doofpot te stoppen. Het College begrijpt wel, dat er over deze zaak een en ander zal worden gezegd, en het acht 't zelfs wenschelijk, dat dit gebeurt. De bedoeling, waarmede het College heeft voorgesteld het adres ter visie te leggen, is alleen geweest om een geschikte gelegenheid te vinden voor de bespreking van de zaak en om de juiste wijze van behandeling te kunnen kiezen. De heer van Stralen zegt niet te begrijpen, dat niet is voorgesteld dit adres te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies, maar deze zaakt raakt aller minst het College; zij heeft betrekking op de wijze, waarop de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon, een onaf hankelijke Commissie, bij de bepaling der uitkeeringen handelt. Burgemeester en Wethouders hebben daarover geen prae advies te geven, want zij zijn niet bekend met de feiten, welke daarbij zouden moeten worden onderzocht. Waar noch uit de woorden van de heeren Wilbrink en Bosman noch uit die van spreker blijkt, dat men de behan deling van deze zaak wil terzijde schuiven, geeft spreker aan den heer van Eek en diens partijgenooten in overweging ge noegen te nemen met de toezegging, dat de zaak zoo spoedig mogelijk zal worden behandeld en wel in de eerstvolgende Raadsvergadering. Er staan thans tal van punten op de agenda, waarvan het niet aangaat ze onafgedaan te laten. De Raad komt spoedig weer bijeen, zoodat men gerust kan wachten. Werd de zaak thans behandeld, dan zou de heer van Eek zich blootstellen aan het verwijt van de zijde van andere heeren, dat de bespreking plaats had, terwijl zij niet in staat waren de zaak goed te beoordeelen. Het College stelt prijs op een behoorlijke behandeling en daarom dringt spreker er bij den heer van Eek en zijn partijgenooten op aan om genoegen te nemen met een be handeling in de volgende vergadering, welke den 20sten Juni zal plaats hebben. De heer Scliiiller wijst er op, waar de Voorzitter den heer Kooistra heeft belet om ter verdediging van diens standpunt enkele dingen uit het adres naarvoren te brengen, dat het nog nooit is voorgekomen dat, wanneer door het College werd voorgesteld een adres ter visie te leggen en een Raadslid daartegenover een voorstel indiende om tot directe behandeling over te gaan, aan dat Raadslid het recht werd ontzegd om enkele grepen uit zulk een adres te doen ten einde zijn argumentatie kracht bij te zetten en uiteen te zetten om welke redenen hij niet met het voorstel van het College kon meegaan. Een Raadslid moet te allen tijde het recht behouden, om bij de verdediging van zijn standpunt gebruik te maken van sommige zinsneden of gezegden uit een adres; hoe zou hij anders zijn standpunt kunnen verdedigen, als hij niet, zij het in zijdelingsch verband, het aan de orde zijnde adres kan behandelen De Voorzitter heeft gezegd, dat hij niets doordrijft, maar dat de beslissing aan den Raad is. Oppervlakkig gezien is dat juist, maar spreker kent de mentaliteit van den Raad lang genoeg om te weten dat, wanneer het College een bepaald voorstel doet, er al heel wat gebeuren moet, wil de rechtsche Raadsmeerderheid niet daarmee meegaan; wanneer het College had voorgesteld, dit adres direct in bespreking te brengen, dan zou geen enkel Raadslid daartegen bezwaar hebben ingebracht. Meermalen is het ook voorgekomen, dat bij een ingekomen adres de Voorzitter vroeg: achten de Raadsleden voorlezing nog noodzakelijk, het heeft in de pers gestaan. Ook dit adres heeft in de pers gestaan; de Raadsleden hadden er ook uit een ander blad dan uit het Leidsch Arbeidersblad van kunnen kennis nemen. De Voorzitter zegt, dat een van de redenen, waarom het College ter-visie-legging voorstelt, juist is, dat het adres niet in alle couranten gestaan heeft; het is spreker gebleken, dat het niet in alle plaatselijke couranten gestaan heeft; daarop was gebaseerd de vraag van Wethouder Romijn om voorlezing. De heer Schüller heeft niet gezegd, dat het in alle couranten gestaan heeft, maar dat het in de pers gestaan heeft; de Voorzitter moet dus sprekers woorden niet anders uitleggen. Het is niet erg vleiend voor de redactie van een plaatselijk blad, waar het wel in gestaan heeft, als men, het wordt wel niet gezegd, maar dan toch te kennen geeft: het heeft in dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 5