184 MAANDAG 6 JUNI 1932. (van Eek e.a.) Waar een dergelijke aanval is gedaan op iemands karakter, gaat het niet aan om te zeggen: laten wij het adres ter visie leggen en er later eens over sprekenMen heeft het adres duidelijk hooren voorlezen, men weet waarom het gaat en, al kennen niet al de Raadsleden het van buiten, in ieder geval kennen zij de strekking ervan. Zoo noodig zou het nog nader kunnen worden toegelicht. Indien de behandeling werd uitgesteld, zou spreker daarin zien een bewijs van onwelle vendheid tegenover mevrouw Braggaarde Does, terwijl hij het tevens verkeerd zou vinden. Men moet niet vergeten, dat achter het persoonlijke ook iets zakelijks zit, ri.l. de behandeling van de hulpbehoevenden, welke hierbij ook ter sprake komt. Men kan wel zeggen, dat bij de behandeling van dat zakelijke gedeelte geen haast is, maar indien juist is wat mevrouw Braggaar over het optreden van de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon heeft gezegd, is er dringende haast bij. In verband met den zakelijken inhoud komt de vraag ter sprake, of mevrouw Braggaar al dan niet terecht haar aanval op de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbe toon heelt gedaan, m.a. w. of de Raad goedvindt, dat die Commissie op den ouden voet voortgaat, dan wel of het gewenscht is in het openbaar over deze zaak van gedachten te wisselen, met het gevolg wellicht, dat aan de Commissie in overweging wordt gegeven op een andere wijze op te treden. Nu meent spreker dat, als het juist is, dat de Com missie in eenig opzicht is tekort geschoten, de behandeling van dit adres wel haast heeft. Spreker herhaalt: laat de Raad niet lang discussieeren over de vraag, of het adres thans behandeld zal worden; het moet toch worden behandeld en de zaak is rijp voor bespreking. Hij dringt ten sterkste op aanneming van zijn voorstel aan. De heer Knuttel wil het voorstel van den heer van Eek steunen, voornamelijk op grond van het tweede gedeelte van diens argumentatie. Indien een lid van den gemeenteraad in zijn persoonlijke eer wordt aangetast, heeft dat lid er recht op daartegen op te komen, maar daarbij is, naar spreker meent, niet zulk een groote haast, dat men er de behandeling van andere zaken voor op zijde zou moeten zetten. De behan deling van de belangen van hen, die geld krijgen van de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon, vindt spreker evenwel zoo dringend, dat die z. i. niet kan worden uitgesteld. De Voorzitter wijst er nogmaals op, in verband met het gesprokene door de heeren van Eek en Knuttel, die prijs stellen op eene bespreking van de wijze, waarop de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon optreedt, dat dit punt spoedig aan de orde zal komen. Daarvoor is misschien alle reden, maar dan moet de behandeling behoorlijk zijn voor bereid. De indiening van dit adres, dat geheel een persoon lijke kwestie betreft, biedt zeker voor zulk een behandeling een slechte gelegenheid. Spreker kan slechts blijven bij zijn oordeel, dat het belang van mevrouw Braggaar en de zaak van Maatschappelijk Hulp betoon het best zullen worden gediend, indien het adres ter visie wordt gelegd en de Raadsleden dan nagaan wat zij willen voorstellen. De heer Kooistra betreurt het, dat de Voorzitter zoo door drijft om het adres thans niet te behandelen. De Voorzitter zegt, dat hij niets doordrijft. De Raad moet beslissen. De heer Kooistra houdt staande, dat de Voorzitter door drijft om het adres thans niet te behandelen. Wanneer het College prijs stelde op een rechtvaardige behandeling vari deze zaak, dan zou het voorstellen om deze mis-ive direct te behandelen. Waarom moet dit nu weereen tijd wachten, tot men allen tijd heeft gehad er een beetje zand over te strooien, het te laten rusten en het in den doofpot te stoppen? Waarom kan dit nu niet direct behandeld worden? Volgens spreker wenschen het College en de betrok ken Wethouder dit niet. Spreker kan deze halsstarrigheid van den Voorzitter niet begrijpen. Wanneer een adres is ingekomen en het is voorgelezen dooi' den Secretaris, dan is er alle reden om over dat adres te spreken. Wanneer spieker dan begint bij het eerste gedeelte van dit adres De Voorzitter zegt, dat de heer Kooistra thans niet over dit adres mag spreken, daar nu alleen het voorstel inzake de wijze van behandeling aan de orde is. De heer Kooistra zegt, dat volgens het Reglement van ürde men bij het inkomen van een adres ook over dat adres zelf mag spreken; in welk artikel dat staat weet spreker niet (Kooistra e.a.) uit zijn hoofd, maar laat de Voorzitter het Reglement van Urde maar voorlezen, De Voorzitter zegt, dat artikel 18 van het Reglement van ürde als volgt aanvangt: »Ue Voorzitter geeft na de vaststelling der notulen kennis van de ingekomen stukken. Van die waarop eene beslissing van den Raad moet volgen, deelt hij den hoofdinhoud mede, tenzij hij zelf voorlezing noodig acht, of de vergadering die verlangt. Hierna beslist de Raad omtrent de wijze van behandeling De heer Kooistra vestigt de aandacht op de woorden »i,f de vergadering <He verlangt". Spreker verlangt als Raadslid op dit oogenblik bespreking van dit adres. De Voorzitter kan daarover den heer Kooistra helaas het woord niet geven. De heer Kooistra zal het dan over de orde hebben. Spreker zal dan beginnen met eenige punten van dit adres voor te lezen, die aan de orde zijn. De Voorzitter verzoekt den heer Kooistra dit niet te doen. De punten van dit adres zijn nu niet aan de orde, alleen de wijze van behandeling. De heer Kooistra moet, ter verdediging van het voorstel- van Eek tot directe behandeling, even eenige punten van het adres aanhalen. De Voorzitter verzoekt den heer Kooistra nu niet in de details van dit adres te treden; spreker kan dat onmogelijk toelaten, De handhaving van de orde is aan spreker over gelaten en hij zou, als de heer Kooistra dit toch deed, moeten voorstellen hem het woord te ontnemen. De heer Kooistra gelooft, dat de Voorzitter dan geheel buiten de orde zou zijn, want spreker mag bij de verdediging van het voorstel-van Eek toch ingaan op het onderwerp van dat voorstel. De Voorzitter zegt, dat de heer Kooistra dat juist ver keerd ziet. De heer Kooistra moet, wanneer hij een voorstel moet ver dedigen, waarvan eenige punten aan de Raadsleden bekend gemaakt moeten worden, op dat voorstel toch eenige toelichting geven. De V. orzitter is beslist buiten de orde, wanneer hij spreker niet toestaat het voorstel-van Eek tot directe behan deling van deze zaak nu te bespreken. De Voorzitter zegt, dat de heer Kooistra mag bespreken het voorstel inzake de wijze van behandeling, maar daarbij niet mag treden in een waardeering van den inhoud van het adres. Het is een heel logische en van-zelf-sprekende regeling, welke getroffen is en die hierin bestaat, dat behandeld wor den de punten, die op de agenda voorkomen. Nu kan men spreken over de vraag, of iets nog op de agenda zal worden geplaatst, maar, zoolang een dergelijk punt niet op de agenda is gebracht, mag men niet zeggen, dat men er toch over wil spreken, omdat het ter beslissing aan den Raad staat, of men dat al dan niet mag doen. Over den inhoud van het adres kan niet worden gesproken, wel over het voorstel van Rurgmieester en Wethouders om het adres ter visie te leggen en over dat van den heer van Eek om tot dadelijke behandeling over te gaan, welk voorstel in ruime mate door deri voorsteller is toegelicht. L)e heer Kooistra zegt, dat de Voorzitter inconsequent is, omdat hij den heer van Eek in de gelegenheid heelt gesteld om bij de toelichting van zijn voorstel uit het adres enkele dingen te bespreken de heer Knuttel is op die punten ingegaan en thans aan spreker weigert om op den inhoud van het adres in te gaan. De Voorzitter antwoordt, dat, indien de heer Kooistra het op dezellde wijze doet als de heer van Eek, daartegen geen bezwaar bestaat. De heer Kooistra zeide echter: ik ga de punten, welke in het adres staan, behandelen. Dat is ontoe laatbaar. De heer Kooistra zegt, dat de een één punt aanroert, de ander misschien tien. Hij wenscht het voorstel van den heer van Eek nader toe te lichten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 4