182
MAANDAG
G JUNI 1932.
(Voorzitter.)
Wilbrink, Bergers, van Rosmalen, Groeneveld, Bosman, de
Reede, Knuttel, Eikerbout, Verweij en Manders.
Afwezig zijn: de heer Huurman, wegens uitstedigheid, de
heer Vos, wegens familie-omstandigheden, de heeren van der
Reijden en Wilmer, wegens verhindering en de heer Donders.
De notulen van het verhandelde in de vergadering van
9 Mei 1932 worden goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede, dat zijn ingekomen:
1°. Ontvangstbericht van Gedep. Staten van de verorde
ningen van 16 Maart 1931 en 15 Februari 1932, tot wijziging
van de verordening op de Veemarkt.
2°. Dispositie van Gedep. Staten ten geleide van de goed
gekeurde raadsbesluiten:
a. tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve van een
recreatiegebouw c. a., op het terrein van het gesticht
sEndegeest";
b. tot verhuring van eenige perceelen weiland in den Grooten
Stadspolder nabij den Haarlemmerweg, respect, aan J. P. van
der Holst en P. J. Kuiters;
c. tot verhuring van het winkelhuis Vischmarkt 4, aan de
N.V. sldeco";
d. tot onderhandsche opdracht van het maken van een
wegdek van teerslakken met een slijtlaag van sbicoflux" op
een gedeelte van den Haarlemmerweg, aan de N.V. Wegen
bouw Maatschappij »Teermacadam" te 's-Gravenhage;
e. tot verhuring van eenige gedeelten van het perceel teel-
land gelegen langs de trambaan's-GravenhageWassenaar-
Leiden;
f. tot verpachting van het recht tot heffing van den weg
en watertol bij het Leidsche Hek c.a., aan P. Ciggaar;
g. tot verpachting van de exploitatie van den Burcht en
de Graanbeurs alsmede het voormalige z.g. »Notarishuis",
aan A. Backer;
h. tot verhuring van eenige oppervlakten grond en water
in het Poelmeer, aan de Oegstgeester Zwemvereeniging
»Poelmeer";
i. tot wijziging van de begrooting, dienst 1931, in verband
met de te verleenen gedeeltelijke kwijtschelding van ver
schuldigde pachtprijzen van wei- en teelland over 1931
j. tot het sluiten van kasgeldleeningen, gedurende het
2de kwartaal 1932;
k. tot overname in eigendom en onderhoud bij de gemeente
van een 3-tal strookjes grond en water, respect, gelegen aan
den Zoeterwoudschen weg, den Lagen Morschweg en den
Zoeterwoudschen Singel;
l. tot aankoop van eenige gedeelten van voortuinen in verband
met de verbreeding en verbetering van den Heerensingel;
m. in zake de opheffing van bestaande en de stichting van
nieuwe scholen, voor zooveel betreft de punten 1 tot en met
4 en 6.
Worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Verzoek van het Bestuur van de Afdeeling Leiden van
het Centraal genootschap voor Kinderherstellings- en vacantie-
kolonies, om toekenning van een subsidie voor het jaar 1933.
2°. Verzoek van het Schoolbestuur van de vanwege den
Ned.' R. K. Politiebond »St. Michaël", gevestigde Politievak-
school, om toekenning van een subsidie voor 1933 en volgende
jaren.
Zullen worden behandeld bij de begrooting voor 1933.
3°. Verzoek van F. N. Schroder, om toekenning van een
schadeloosstelling, wegens opheffing van zijn veerpont tusschen
Haagweg en Morschweg, tengevolge van de ingebruikstelling
van de Rijnzichtbrug.
Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethou
ders om praeadvies.
4°. Verslag van de Commissie van Toezicht op het Middel
baar Onderwijs, omtrent den toestand van het Middelbaar
Onderwijs over 1931.
5°. Verslag van de Plaatselijke Schoolcommissie omtrent
den toestand van het Lager Onderwijs over 1931.
Zullen worden opgenomen in het Gemeenteverslag.
6°. Verzoek van den Nederlandschen Bond van Personeel
in Overheidsdienst, in zake opschorting van het aan den
(Voorzitter e.a.)
werkman bij den Reinigingsdienst F. J. Brocaar verleend
ontslag, totdat de Pensioenraad zal hebben beslist over het
bezwaarschrift tegen zijn afkeuring.
Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders
om praeadvies.
7°. Missive van de Gemeentelijke Commissie voor Maat
schappelijk Hulpbetoon, naar aanleiding van de beschuldigin
gen aan het adres dier Commissie, door Mevr. Braggaar
de Does geuit in de raadsvergaderingen, waarin de begrooting
voor 1932 werd behandeld.
De Voorzitter stelt namens Burgemeester en Wethouders
voor, deze missive ter visie te leggen voor de Raadsleden.
De heer Romijn vraagt voorlezing van deze missive.
De Secretaris doet voorlezing van deze missive, welke als
volgt luidt:
Leiden, den 10 Mei 1932.
»De besprekingen die zijn gevoerd in Uwe vergaderingen,
gewijd aan de begrooting dezer Gemeente voor 1932, be
treffende de toestanden bij de Gemeentelijke Commissie voor
Maatschappelijk Hulpbetoon, geven ons aanleiding het navol
gende onder Uwe aandacht te brengen.
Onze Commissie heeft gemeend af te moeten wachten het
stenografisch verslag van hetgeen in die zittingen van Uw
College was gezegd, alvorens haar houding in deze te bepalen.
Nadat aan alle leden onzer Commissie een exemplaar daar
van was toegezonden en er eenige tijd voor een rustige be
studeering was verloopen, heeft onze Commissie in een
buitengewone vergadering op Dinsdag 26 April j.l. deze
kwestie besproken.
Ons medelid, Mevr. BraggaarDe Does heeft hieraan niet
deelgenomen. Zij had reeds geruimen tijd tevoren, toen het
besluit tot het houden dezer buitengewone vergadering werd
genomen, aan de Commissie medegedeeld, dat zij ingevolge
besluit van haar fractie er niet toe kon overgaan de door
haar met de letters A tot en met L aangeduide speciale
gevallen, welke zij in Uwe vergadering van 7 December 1931
besprak, met naam en toenaam aan onze Commissie bekend
te maken, omdat haar voorstel deze door een onpartijdige
Commissie te doen onderzoeken door Uwe vergadering was
verworpen en onze Commissie als het orgaan, dat over die
gevallen de beslissing had genomen, volgens haar niet het
meest geëigend lichaam was thans een onderzoek daarnaar
in te stellen.
Bij het aan de orde komen van deze aangelegenheid op de
voormelde buitengewone vergadering verklaarde zij dat haar
fractie haar mede verboden had deze besprekingen bij te
wonen, zulks om dezelfde reden en dat haar partijgenoot en
medelid de Roo eveneens daarom de vergadering zou verlaten.
Er werd haar uit de vergadering op gewezen dat zij lid
was onzer Commissie en als zoodanig de plicht had om, nu
zij in het openbaar, op een plaats waar haar medeleden geen
recht van toegang en spreken hadden, deze had beschuldigd,
op deze Commissievergadering haar beschuldiging waar te
maken, dat voorts de beleefdheid tegenover haar medeleden
alleen al meebracht om de vergadering bij te wonen en de
besprekingen aan te hooren omtrent datgene wat zij in Uwe
vergadering over de werkwijze der Commissie had gezegd en
tenslotte dat een beroep op het besluit van haar fractie niet
opging, omdat zij in onze Commissie niet zitting heeft als
mandataris van die fractie, doch als een door Uwe vergadering
benoemd lid. Op verzoek van ons medelid de Roo voornoemd
werd daarop de vergadering eenigen tijd geschorst, opdat hij
zich met Mevrouw BraggaarDe Does over hun al of niet
blijven in deze vergadering zou kunnen beraden. Na eenige
oogenblikken keerden zij in onze vergadering terug, welke
hierop werd hervat, en deelde Mevrouw Braggaar—De Does
mede, dat zij zich aan het besluit van haar fractie wenschte
te houden waarop zij het gebouw verliet. De heer de Roo
achtte zich niet gebonden aan dat besluit, omdat hij geen
deel van die fractie uitmaakte en woonde de vergadering
verder bij.
Alle leden op één na verklaarden hoofd voor hoofd, dat
zij met buitengewone ergernis van de rede van Mevrouw
BraggaarDe Does in Uwe vergadering hadden kennis ge
nomen. Nu zij geweigerd heeft de door haar genoemde speciale
gevallen kenbaar te maken, was het niet mogelijk daarover
een oordeel uit te spreken, temeer omdat haar omschrijving
te onvolledig is om daaruit een juiste conclusie te kunnen
trekken.
Van haar had men dit allerminst mogen verwachten nu
zij blijkens haar opmerking Uw medelid, den Heer van Es,