196
MAANDAG 6 JUNI 1932.
(Koole e.a.)
was dan op een niet goed te keuren manier afgemaakt,
omdat zij haar verweer tegenover dat adres niet kon
stellen.
De heer Romijn ontkent absoluut, dat dit zijn bedoeling
is geweest. Spreker weet zeker, dat de Commissie voor Maat
schappelijk Hulpbetoon er prijs op stelt, evenals spreker,
dat dit adres niet voor kennisgeving wordt aangenomen hier,
door ter-visie-legging of zoo, maar dat het wel degelijk be
handeld wordt. Dit is dus een absoluut onjuiste veronder
stelling van den heer Koole.
Er zijn verder vele uitdrukkingen en woorden gebruikt en
beweringen geuit, waarmede spreker het niet eens is en waar
tegen hij vierkant stelling neemt; spreker meent zich echter
aan de orde te moeten houden en zal te zijner tijd, wanneer
dit aan de orde komt, hieraan aandacht schenken.
De Voorzitter antwoordt den heer Koole, dat de heer Romijn
voorlezing van dit adres verzocht heeft, omdat het niet in
alle couranten gestaan heeft; waar de beschuldigingen, geuit
tegen Maatschappelijk Hulpbetoon, in de Handelingen op
genomen zijn, was er alle reden om ook dit adres in de
Handelingen op te nemen; om dat te bereiken, had de Raad
daartoe kunnen besluiten, maar om het in alle couranten te
krijgen, daartoe was de beste methode om het hier te doen
voorlezen; dan kunnen de couranten het opnemen, ook die,
waarin het totnutoe niet was verschenendoor ter-visie
legging was dat niet bereikt.
De heer Verweij zegt, dat het gewoonte is, dat van ter
visie gelegde stukken verder niets meer wordt gehoord;
spreker neemt op de verklaring van den Voorzitter en van
den heer Romijn onmiddellijk aan, dat het niet de bedoeling
was, de zaak in den doofpot te stoppen, maar waar dit
totnutoe gewoonte was, is het den sociaal-democraten niet
euvel te duiden, dat zij tot die conclusie kwamen.
De heer Bosman deed met een zekeren hartstocht een
beroep op de sociaal-democraten om hem in elk geval ge
legenheid te geven deze zaak nog eens nader te bestudeeren.
Spreker is dit met den heer Bosman eens, wanneer hij het
recht opeischt om van zaken, die hier aan de orde komen,
volledig kennis te nemen, maar voor deze zaak geldt dit in
geen enkel opzicht. Het is hier een quaestie tusschen Maat
schappelijk Hulpbetoon en mevrouw Braggaarde Does,
waarin de Raad gemengd is; de inhoud van dit adres is
absoluut niet om iemand op de hoogte te brengen; het is in
zulke algemeenheden gesteld en zoo vaag, dat een Raadslid
daaruit geen wijs kan worden. Dit is alleen mogelijk, wanneer
beide partijen hier aan het woord hebben kunnen komen.
De heer Bosman zegt, dat dit stuk toch behandeld moet
worden.
De heer Verweij zegt, dat het er dus alleen om gaat,
wanneer het behandeld moet worden, nu of over 14 dagen.
De ernst, dien de sociaal-democraten van deze zaak gemaakt
hebben, wettigt toch wel een beroep van spreker op de
Raadsleden om alsnog gelegenheid te geven over den inhoud
van dit adres het woord te voeren.
De heer Schiillcr zegt, dat, als het College geregeld zijn
optreden tracht te verdedigen zooals het vanmiddag gedaan
heeft, het dan hoe langer hoe meer met zijn eigen houding
vastloopt. Zoo heeft de heer Romijn medegedeeld, dat zoowel
het College als Maatschappelijk Hulpbetoon prijs stellen op
behandeling, maar even daarvóór zegt de Voorzitter, dat
Burgemeester en Wethouders hebben voorgesteld om het
adres ter visie te leggen en dan rustig af te wachten of een
van de raadsleden het initiatief zou nemen om tot behan
deling te komen. Spreker ziet daarin een tegenstrijdigheid.
Indien het College zoo hoogen prijs stelde op behandeling
van de zaak, gelijk de heer Romijn zegt, dan had het niet
moeten voorstellen om het adres ter visie te leggen, maar
om de zaak direct te bespreken.
Bovendien wenscht spreker deze vraag te stellen: indien
het adres ter visie was gelegd en geen der Raadsleden het
initiatief had genomen om de zaak te doen behandelen, waar
was dan gebleven de rehabilitatie van haar, die bij de be
handeling van de begrooting door den Voorzitter en door den
betrokken Wethouder was beschuldigd van verdachtmakingen
te hebben geuit? De zaak was dan rustig blijven liggen.
De heer Koole heeft terecht gezegd, dat Burgemeester en
Wethouders gaarne hadden gezien, dat het adres zonder
meer in de prullenmand was gegaan en de zaak niet verder
was besproken.
(Voorzitter e.a.)
Het voorstel van de heeren van Eek, Schiiller, Groeneveld,
van Stralen, Kooistra, mevr. Braggaar—de Does, mevr. de
Clerde Bruijn en de heeren Vallentgoed, Koole en Kuipers
wordt verworpen met 17 tegen 12 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Goslinga, Romijn, Wilbrink,
Bergers, van Rosmalen, Bosman, de Reede, Eikerbout, Man-
ders, Coster, Meijnen, van Es, Beekenkamp, van Eecke, van
Tol, Tepe en Splinter.
Vóór stemmen: de heeren Groeneveld, Knuttel, Verweij,
van Eek, Schiiller, Kooistra, Kuipers, Vallentgoed, van
Stralen, mevrouw Braggaarde Does, mevrouw de Clerde
Bruijn en de heer Koole.
(De heer Simonis had de vergadering inmiddels verlaten.)
De Voorzitter zegt, dat hij nu het voorstel van Burge
meester en Wethouders om de zaak in de volgende Raads
vergadering te behandelen, in stemming zal brengen.
De heer Schiiller vraagt hoe Burgemeester en Wethouders
zich voorstellen de zaak in behandeling te doen nemen, of
het adres met een praeadvies van Burgemeester en Wethou
ders in de officieele stukken wordt opgenomen.
De Voorzitter antwoordt, dat het adres van de Commissie
voor Maatschappelijk Hulpbetoon op de agenda zal worden
geplaatst. Wil de Raad een praeadvies van Burgemeester en
Wethouders hebben, dan zal hij zich in dien geest hebben
uit te spreken. De bedoeling is het adres een zoodanige
plaats op de agenda te geven, dat, behoudens onvoorziene
omstandigheden, zekerheid bestaat, dat het in behandeling
komt. Dan kan ieder Raadslid er over spreken.
De heer van Stralen vraagt hoe de Raad dan de meening
van het College te weten komt.
De Voorzitter zegt, dat het College, als er een meening
van het College is, die zal mededeelen, maar er is geen reden
om een vooraf vastgestelde meening te geven.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het ge
wijzigde voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten,
de missive van de Commissie van Maatschappelijk Hulpbetoon
in de volgende Raadsvergadering te behandelen.
8°. Verzoek van Gebrs. Gerzons's Modemagazijnen N.V., om
vrijstelling van het bepaalde bij artikel 19 der Bouwverordening,
met betrekking tot de maximum-hoogte van haar winkel
gebouw aan de zijde van de Mostaardsteeg.
Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders
om prae-advies.
9°. Verzoek var. J. van Leeuwen, om toekenning van finan-
cieelen steun.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt be
sloten het verzoek te stellen in handen van de Gemeentelijke
Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon ter afdoening.
10°. Verzoek van de afdeeling Leiden van den Bond van
Nederlandsche Onderwijzers, om de behandeling van punt 9
van de agenda, inzake voorstellen tot ontslag, benoeming en
overplaatsing van onderwijzend personeel aan te houden.
11®. Amendementen van de heeren Meijnen, van Es en Vos,
op de voorstellen van Burgemeester en Wethouders, in zake
ontslag, benoeming en overplaatsing van onderwijzend per
soneel.
Zullen worden behandeld bij punt 9.
12°. Verzoek van de afdeeling Leiden van de Ned. Banket-
bakkersvereeniging, om bij Verordening te bepalen dat ban
ket- en kokszaken des Zondags van 98 uur voor het
publiek geopend mogen zijn.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten
het verzoek te behandelen tegelijk met. het te verwachten
voorstel van de Commissie voor de Strafverordeningen.
De Voorzitter deelt alsnog mede:
dat het voorstel tot tijdelijke verhooging van de belasting
op tooneelvertooningen en andere vermakelijkheden voorloopig
wordt aangehouden en nader onder oogen zal worden gezien
bij de begrooting voor 1933.
De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des
avonds te 8 uur.