MAANDAG 9 MEI 1932. 169 Opheffing en stichting van openbare scholen. (de Reede c.a.) 4.600.omdat die meer scholen exploiteert. Wat blijft er dus over van die bevoorrechte en bevoordeelde positie van het bijzonder onderwijs? Integendeel, aan de gelijkstelling ontbreekt nog heel wat en spreker betwijfelt, of de groote offervaardigheid, die men vindt bij de voorstanders van het bijzonder onderwijs, ook bij die van het openbaar onderwijs valt op te merken; een van de redenen van den achteruitgang van het openbaar onderwijs zal wel gelegen zijn in het groote bezwaar, dat de ouders er in zien om voor dat onderwijs iets te doen. Deze voorstellen zijn ook in het nadeel van het bijzonder onderwijs. Het zal zijn boventallige onderwijzers verliezen, maar bovendien zal door de grootere schoolbevolking het exploitatie-cijfer van het openbaar onderwijs per leerling dalen, waardoor het voor het bijzonder onderwijs moeilijker wordt het renteverlies te overbruggen, dat op de voor te schieten exploitatiekosten wordt geleden. Met den heer Meijnen is spreker van oordeel, dat de om standigheden nopen tot aanvaarding van deze voorstellen. Hij zal niet in de finesses treden, omdat er reeds veel over gesproken is; alleen wil hij verklaren een absoluut tegen stander te zijn van het stichten van een school, welke moet opleiden voor gymnasium en hoogere burgerschool, aan de Thorbeckestraat, omdat daar in de toekomst geen behoefte zal blijken te bestaan aan een dergelijke school. Een oplei dingsschool moet een school zijn met centrale ligging en wanneer nu het groote bezwaar wordt ondervangen, dat de Aalmarktschool te overbevolkt is, door die school te splitsen, dan zal blijken, dat in de buurt, waar de nieuwe opleidings school voor gymnasium en H. B. S. wordt gedacht, daaraan geen voldoende behoefte bestaat. Men zal voor die school geen voldoende bevolking krijgen, die werkelijk een van die beide scholen voor voortgezet onderwijs gaan bezoeken. Spreker zal dus tegen het desbetreffende voorstel stemmen. De heer Donders is het met den heer Meijnen eens, dat ook voor de voorstanders van het bijzonder onderwijs deze voor stellen van Burgemeester en Wethouders weinig aanlokkelijks hebben. De vele bezwaren, door den heer Meijnen opgesomd, worden ongetwijfeld door al de leden der rechterzijde ge deeld. Een van de voornaamste bezwaren, welke spreker per soonlijk heeft, is hij is het in deze met den heerGroene- veld eens dat door het voortdurend reorganiseeren van het openbaar lager onderwijs de zoo noodzakelijke rust, welke ook bij dat onderwijs moet heerschen, komt te ontbreken. Spreker deelt niet het door sommige heeren naar voren gebrachte bezwaar, dat deze voorstellen een aanzienlijke ver slechtering van het onderwijs zullen brengen. Dat bezwaar wordt schromelijk overdreven. De strekking van deze voor stellen is geen andere dan om het algemeen gemiddelde, wat de bezetting der klassen betreft, iets hooger op te voeren, maar, ook al gebeurt dit, dan nog zal dat algemeen gemiddelde belangrijk blijven beneden het vroeger door den Raad aan vaarde maximum van 42. Men overdrijft schromelijk, als men spreekt van een aanzienlijke verslechtering van het onderwijs bij zoo'n betrekkelijk geringe opvoering van het algemeen gemiddelde. Deze reorganisatie moet overigens niet op zich zelf beschouwd worden, als een zucht van het College van Burgemeester en Wethouders om maar voortdurend aan het reorganiseeren te blijven, doch dit voorstel is een noodzake lijkheid, als gevolg van de economische verhoudingen van het oogenblik; waren die gunstiger, dan ware het College ongetwijfeld niet met dit reorganisatievoorstel gekomen, althans niet in dezen vorm; de huidige financieele positie der ge meente dwingt er echter toe om de aanzienlijke jaarlijksche uitgave voor boventallige onderwijzers te verminderen; en het, ook door de wet, aangewezen middel daartoe is opvoering van het algemeen gemiddelde; in zooverre zijn deze voor stellen dan ook logisch opgebouwd op het systeem van de wet. Alleen de heer Knuttel heeft bezwaar gemaakt tegen op heffing van de school Haverstraat B; zelfs de heeren Vos en Groeneveld aanvaarden die. Gezien het leerlingental bestaat tegen opheffing weinig bezwaar. Ook spreker betwijfelt echter in hooge mate, of alle leerlingen inderdaad naar de school Duivenbodestraat B zullen gaan overplaatsing van die leer lingen naar de scholen Zuidsingel en Haverstraat A acht spreker veel meer aangewezen. Of het daartoe noodzakelijk is, het amendement van den heer Vos te steunen, daarvoor zal spreker het antwoord van den Wethouder afwachten. Tegen opheffing van de beide Schuttersveldscholen is in principe eigenlijk ook geen bezwaar te maken en daartegen is principieel ook geen bezwaar gerezen. De meeste en ernstigste bezwaren zijn geopperd tegen op heffing van de Meisjesschool aan de Boommarkt; dit acht spreker ook wel het minst gelukkige deel van deze voor- Opheffing en stichting van openbare scholen. (Donders e.a.) stellen. De heer Vos wees er op, dat bij tal van ouders nog behoefte bestaat aan een speciale meisjesschool en deze school is de eenige meisjesopleidingsschool in de stad. Wanneer die aanzienlijke behoefte inderdaad nog bestaat, en vooralsnog neemt spreker dit aan de hand van het leerlingencijfer en op gezag van den heer Vos aan, zal spreker zijn stem aan voorstel III niet kunnen geven. De voorgestelde splitsing van de school aan de Aalmarkt heeft met deze voorstellen van het College eigenlijk niet veel te maken; de quaestie met die school is al ouder dan deze voorstellen, waarin zij thans is ingelascht. De noodzakelijk heid om die school anders te organiseeren was reeds lang gebleken; ongetwijfeld kwam het aan het onderwijs niet ten goede, dat de leerlingen van die school over 3 gebouwen verspreid waren; splitsing werd noodzakelijk. Dit heeft met de opvoering van het algemeen gemiddelde en met de uit gaven voor boventallige onderwijzers niets of weinig te maken. Nu is de situatie deze, dat, toen men eenmaal bevond, dat die school gesplitst moest worden en er een nieuwe opleidingsschool voor Gymnasium en Hoogere Burgerschool bij moest komen, men zich heeft afgevraagd in welk stads gedeelte die school het best geplaatst kan worden. Volgens den heer de Reede zou dat zijn in het centrum van de stad, maar waar men eenmaal in het centrum van de stad een opleidingsschool heeft, n.l. de bestaande onder leiding van den heer Kriest, acht spreker het niet juist gezien om, nu er behoefte bestaat aan een tweede opleidingsschool, die ook a priori in het midden van de stad te bouwen. Het is dan veel juister om aan de hand van de leerlingenlijsten van de bestaande school te onderzoeken, in welk stadsgedeelte de nieuwe school het best geplaatst kan worden en nu is zoo doende gebleken, dat dit het geval is in de buurt van de Thorbeckestraat. De splitsing van de school aan de Aalmarkt heeft, zooals gezegd, met de onderwerpelijke voorstellen niets of weinig te maken. Die splitsing heeft alleen plaats, omdat er aan die school overbevolking is, die aan een behoorlijke huisvesting moeilijkheden in den weg legt. Met die splitsing kan spreker zich vereenigen en ook met de voorgenomen plaats voor de nieuw te bouwen school. De heer Verweij zegt, dat ook voor hem, evenals voor den heer Meijnen, deze voorstellen niets aantrekkelijks hebben. De conclusie, waartoe hij komt, is evenwel een andere dan die van den heer Meijnen. Waar enkele voorstanders van het bijzonder onderwijs de noodige fanfares hebben doen hooren over de meerdere aan trekkelijkheid van dat onderwijs voor de ingezetenen, merkt spreker op, dat, voorzoover de groei van het bijzonder onder wijs een gevolg is van een normale en natuurlijke begeerte onder de bevolking, zij, die een ander standpunt innemen, dien groei mogen betreuren, maar zich bij dit verschijnsel zullen hebben neer te leggen. Spreker vraagt zich af, of dit nu in Leiden het geval is. Nu heeft de heer de Reede, om te bewijzen dat het belang van het openbaar onderwijs bij het College in alle opzichten in veilige handen is, gewezen op den bouw van de openbare school aan de Driftstraat, maar spreker heeft daartegenover eens uit het hoofd opgeschreven de besluiten, welke de Raad in den loop der jaren heeft ge nomen tot stichting van bijzondere scholen. Achtereenvolgens heeft de gemeente moeten medewerken aan den bouw van scholen aan den Morschweg, aan den Rijnsburger- weg, aan de Javastraat, nadat eerst de school aan den Heeren singel was uitgebreid. Voorts zijn er in de groote wijk aan den Zijlsingel 2 bijzondere scholen, maar geen enkele openbare. Voor spreker staat nog niet vast, dat de groei van het bijzonder onderwijs hier uitsluitend te wijten is aan het verlangen der ingezetenen naar bijzonder onderwijs; de bevolking teltprin- cipieele voorstanders van openbaar en van bijzonder onderwijs, maar daarnaast een belangrijke groep, die niet zoozeer ziet naar het principe, dan wel naar de vraag, of men ergens in zijn buurt een school aantreft; daarom oefenen tal van bij zondere scholen, buitengewoon gunstig gelegen in de buiten wijken, grooter aantrekkingskracht uit op de bevolking dan de openbare scholen, die uiteraard ouder zijn en niet gelegen zijn te midden van zeer volkrijke buurten; dat is een van de redenen van den groei van het leerlingenaantal van het bij zonder onderwijs. Waar door de sociaal-democraten reeds herhaaldelijk b.v. is aangedrongen op stichting van een openbare school in het Haagwegkwartier, waartoe ook een adres met een respectabel aantal handteekeningen het College heeft bereikt, daar wekt dit bij spreker den indruk, dat niet in alle opzichten aan de wenschen van de voorstanders van het openbaar onderwijs in de verschillende stadsgedeelten recht wordt gedaan. Het is spreker ten eenen male een raadsel en volkomen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 7