168 MAANDAG 9 MEI 193'2. Opheffing en stichting van openbare scholen. (Meijnen e.a.) deze «afbraak wijk" zou h. i. volkomen tegen de opgedane ervaring indruischen." Spreker vreest met de stellers van dit rapport, dat het overbrengen van deze goede school voor eindonderwijs naar dat gedeelte van de stad tot droeve ervaringen zou kunnen leiden. Hij zou willen zeggen: laten Burgemeester en Wet houders deze speculatie laten varen, want evenals vele specu laties zou ook deze voor de betrokken goede functionneerende school weieens noodlottige gevolgen kunnen hebben. De heer van Es is het volkomen eens met de meeste van de uitstekende argumenten van den heer Meijnen. De klacht van den heer Groeneveld, dat met al die reor ganisaties het openbaar onderwijs maar niet tot rust komt, geldt ook voor het bijzonder onderwijs, maar alleen in een anderen zin. Dat het openbaar onderwijs totnogtoe niet tot rust komt, heeft natuurlijk als grondoorzaak, dat de behoefte aan openbaar onderwijs verminderd is, terwijl aan het bij zonder onderwijs juist meer behoefte blijkt te bestaan. In 1924 was het aantal leerlingen op de openbare scholen 5.416, dat op de bijzondere 4.975; daarna ziet meri voor de openbare school bijna elk jaar dat getal dalen, en slechts een enkel jaar stijgt het iets; over het algemeen daalt het echter, terwijl men bij het bijzonder onderwijs, gestadig, elk jaar, een toe neming ziet; in 1932 is het aantal leerlingen op de openbare scholen 4.731, dus 700 minder dan in 1924, terwijl het aantal leerlingen op de bijzondere scholen is toegenomen tot 6.099, dus met 1100. Daaruit is te verklaren, dat het openbaar onderwijs natuurlijk niet tot rust komt, maar ook het bijzonder niet; bij het openbaar onderwijs zal men natuurlijk moeten verminderen, wat de scholen betreft, wanneer het leerlingen aantal vermindert, terwijl daarentegen het aantal bijzondere scholen, naar gelang van den groei van het bijzonder onderwijs, moet stijgen; dat kan niet anders. Deze opmerking geldt tevens den heer Knuttel, die, spre kende over de school aan de Haverstraat, meende de ver mindering van het aantal leerlingen te moeten verklaren door de ontvolking door jonge gezinnen, die uit die buurt weg trokken. Spreker gelooft niet dat dit het geval is; die jonge gezinnen blijven zeker wel in die omgeving wonen;zij krijgen echter hoe ianger hoe minder kinderen; men zal meer en meer zien, dat de gezinnen, die openbaar onderwijs verlangen, steeds minder kinderen krijgen, terwijl bij de gezinnen, die bijzonder onderwijs verlangen, het aantal kinderen meer op peil blijft; in de christelijke gezinnen worden nog werkelijk gezinnen gevormd, met 2 of meer kinderen, terwijl de gezin nen, die in den regel openbaar onderwijs verlangen, zich hoe langer hoe meer beperken; spreker gaat daarop niet verder inmen zal begrijpen waarin dat zit. Ook is niet waar de bewering van den heer Knuttel, dat het bijzonder onderwijs bevoordeeld wordt boven het open baar; wanneer de heer Knuttel eens goed notitie neemt, welke moeite en welke kosten voor een schoolbestuur of ouderver- eeniging verbonden zijn aan stichting van een bijzondere school, dan zou hij dergelijke dingen niet zeggendan zou hij weten, dat er voor het bijzonder onderwijs wel degelijk nog heel wat eischen zijn, die bij het openbaar onderwijs voorde ouders geheel wegvallen. De opmerking van den heer Knuttel, dat de Raadsmeerder- heid de school aan den Rijnsburgerweg eigenlijk als overtollig beschouwde, is natuurlijk waar, maar zoodra deze school, welke in aanbouw is, klaar zal zijn, zal de uitkomst de heeren wel in het ongelijk stellen. Komende tot het voorstel van Burgemeester en Wethouders, zegt spreker,.dat het hem genoegen doet, dat Burgemeester en Wethouders de veranderingen, welke zij willen aanbrengen, willen doen ingaan op 27 Juni. Wanneer die veranderingen tengevolge zullen hebben, dat leerlingen naar andere scholen zullen worden overgeplaatst, is dat zeker volkomen juist. De on derwijscommissie heeft wel in haar rapport gezegd, dat het gewenscht was om het in het begin van een nieuwen cursus te doen geschieden, maar daar staat tegenover, dat, indien het vóór 1 Juli, dus vóór de groote vacantie, gebeurt, in de over plaatsing van de leerlingen niet alleen de ouders, doch ook de onderwijzers en de schoolhoofden gekend zullen kunnen worden. Moeten de overplaatsingen gebeuren in September, dan zal men in de vacantie de noodige maatregelen moeten treffen en dan zullen, omdat het de vacantietijd is, vele ouders, onderwijzers en schoolhoofden niet bereikbaar zijn en hun oordeel en hun gedachten niet ten beste kunnen geven. Het is daarom zeer gelukkig gezien van het College om voor te stellen de veranderingen vóór de groote vacantie te doen plaats vinden, waarbij komt, dat het voordeel, dat de reorganisatie medebrengt in verband met het wetsontwerp- Terpstra, dan niet gemist zal worden. Wat betreft den bouw van een nieuwe school in de Thor- Opheffing en stichting van openbare scholen. (van Es e.a.) beckestraat, indien in de toekomst blijkt, dat er werkelijk daar behoefte bestaat aan een dergelijke school, dan zal spreker zich tegen de stichting ervan niet verzetten, integen deel, dan zal hij als lid van den Raad, die het gemeente belang en dus ook het belang van het openbaar onderwijs voorstaat, zijn stem er aan geven, maar hij zou in deze tot voorzichtigheid willen aanmanen. Waar de cijfers aantoonen,dat het aantal kinderen, waarvoor openbaar onderwijs wordt ver langd, zich steeds in dalende richting beweegt, zij men voor zichtig met het stichten van nieuwe scholen. Er moeten afdoende bewijzen zijn, dat in een dergelijke wijk behoefte bestaat aan zulk een school, wil men tot den bouw overgaan. De heer de Reede begint met zich geheel aan te sluiten bij het betoog van den heer Meijnen, die op uitnemende wijze het belang van het onderwijs heeft uiteengezet. Ook spreker betreurt het, dat het noodzakelijk is geworden het openbaar onderwijs in te krimpen. De toelichting tot dit voorstel geeft een duidelijk inzicht in den toestand van het openbaar onder wijs, die als steeds achteruitgaande moet worden aangemerkt. Dit spreekt nog meer, als men let op de voorstellen van gelijke strekking, welke vroeger aan den Raad zijn gedaan. Men zegge niet, dat daaruit blijkt, dat het belang van het openbaar onderwijs niet voldoende is gediend, want er staat tegenover, dat men niet heeft geaarzeld, b.v. een nieuwe openbare school in de Driftstraat te bouwen, welke school bewezen heeft daar zeer op haar plaats te zijn. Er zijn ook andere middelen gebruikt om het openbaar onderwijs op peil te houden, maar het gelukt niet. Dat onderwijs gaat steeds achteruit, wat niet een plaatselijk, doch een landelijk ver schijnsel is. Over het geheele land ziet men de bevolking der openbare school in versneld tempo achteruitgaandaarvan is de onder wijswet niet de eenige oorzaak, al zal die er wellicht iets toe hebben bijgedragen, want reeds vóórdat die in werking trad, was dezelfde dalende tendenz opgemerkt. In dit debat is nog niet voldoende licht gevallen hierop, dat dit voorstel toch gekomen zou zijn, ongeacht de moeilijke financieele omstandigheden van thans; de Wethouder had die zaak in elk geval ter hand moeten nemen, eenvoudig omdat de schoolbevolking niet meer voldoende is om de in gebruik zijnde gebouwen zóó te vullen, dat de kosten van het onderwijs niet te zeer stegen. Het is spreker dan ook volkomen een raadsel, hoe de heer Knuttel kan spreken van een afbraak door kapitalistisch wanbeheer; dat getuigt van een enorme onkunde, die spreker den heer Knuttel niet kwalijk neemt, omdat hij nu eenmaal over elk onderwerp hier spreekt en dan is het moeilijk van elk onderwerp op de hoogte te zijn; het is echter zeer zeker dom om zooiets te zeggen. Even dom is het te spreken van de bevoorrechte en be voordeelde positie van het bijzonder onderwijs; die opmerking is zeer belachelijk en getuigt van onkunde. Juist het openbaar onderwijs neemt een zeer bevoorrechte positie in, in alle opzichten, ook financieel; enkele feiten zijn voldoende om te bewijzen, dat van de gelijkstelling maar heel weinig terecht komt. Zeker, de gemeente moet medewerken tot de stichting van bijzondere scholen, maar wanneer die eenmaal gesticht zijn, om te beginnen met 80, dikwijls nog met minder leer lingen, dan ziet men, dat ze in betrekkelijk zeer korten tijd volloopen; er kan nagenoeg geen enkele openbare school ge noemd worden, die zoo goed bezet is als alle bijzondere scholen. De leerlingen-aantallen der bijzondere scholen kunnen den toets van vergelijking met het openbaar onderwijs in alle opzichten glansrijk doorstaan, toch ook wel een bewijs, dat de bijzondere schoolbesturen van hun rechten zeker geen misbruik maken, waar de aangevraagde scholen zoozeer blijken te voldoen aan de behoefte. Bij stichting van een school gebouw is er dus een zeker risico voor de gemeente, maar het risico voor het schoolbestuur is bij stichting van een bijzondere school ook niet gering; wanneer die school niet noodig blijkt te zijn, is de waarborgsom verbeurd. Ware dit het eenige risico, dan kon men er misschien het zwijgen toe doen, maar een ander, niet minder groot risico is de exploitatie. Als de gemeente krachtens de wet zij doet dit op welwillende manier, dit is geen critiek voorschotten geeft, dan moet zoo'n schoolbestuur toch nog gemiddeld 10.000.per school in kas hebben om alleen maar het verschil tusschen de werkelijke exploitatiekosten en de voor schotten te kunnen financieren; het duurt jarenlang, voordat die verschillen worden afgerekend; elk jaar moet zoo'n school bestuur dan ook derven de rente van f 10.000.dus 500. per jaar en per school; een sluitende exploitatie is voor die scholen dan ook onmogelijk; de Gereformeerde Schoolver- eeniging heeft b.v. over 3 exploitatiejaren f 2.500.moeten afschrijven, de Yereeniging voor Christelijk Onderwijs, die meer een hervormden inslag heeft, over denzelfden tijd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 6