MAANDAG 9 MEI 1932.
167
Opheffing en stichting van openbare scholen.
(Meijnen.)
waar de ouders van de kinderen, die er schoolgaan, blijkens de
ervaring, de bedoeling niet hebben, ze een U.L.O.-school te laten
doorloopen en aan het M.U.L.O.-examen te laten meedoen. Als
spreker het voor het kiezen had, en de Raad ook, dan zou
spreker, alleen lettend op den aard en de qualiteit der school,
liever, als er een opleidingsschool opgeheven moest worden,
daarvoor een andere nemen dan die aan de Boommarkt, maar
men heeft het niet voor het kiezen en men kan niet alleen
letten op de qualiteit van elke school apart; alle omstandig
heden tezamen hebben tot dit voorstel geleid en ofschoon
spreker de bezwaren niet onderschat, gelooft hij redelijkerwijze
niet te kunnen ontkomen aan de noodzakelijkheid van aan
neming van dit voorstel. Spreker is het met het College eens,
dat dit voorstel noodzakelijk en dat aanneming door den
Raad onvermijdelijk is en dat de som, die de gemeente jaar
lijks voor boventallige onderwijzers moet uittrekken thans
114.000.bij aanneming van het ontwerp-Terpstra, met
de 45-leerlingenschaal 160.000.in de tegenwoordige
omstandigheden veel te hoog is. Dit bedrag moet gereduceerd en
het aantal boventallige onderwijzers ingekrompen worden; de
klassedeeler moet rijzendaaraan is geen ontkomen. Niet omdat
de betrokken scholen stervende zouden wezen, doordat er geen
voldoend aantal leerlingen zijn, maar omdat de gemeente-
financiën het eenvoudig noodzakelijk maken, zocwel bij het
openbaar als het bijzonder onderwijs, waartusschen in dit
opzicht geen tegenstelling bestaat, dat het ofïer gebracht moet
worden van grootere klassen en van minder boventallige
onderwijzers. Zooals in elke geregelde huishouding, is het
ook in de groote huishouding der gemeente rioodig, dat de
tering wordt gezet naar de nering en als deze terugloopt,
dan zal de tering dien teruggang eenigermate moeten volgen.
Hoezeer spreker dus de bezwaren tegen dit voorstel hoog
aanslaat, maakt hij ze toch ondergeschikt aan wat in zijn oogen
zwaarder weegt, n.l. dat stellen van de tering naar de nering.
Op 2 punten, waarover spreker in de onderwijscommissie
zijn meening heeft geuit en die ook in het praeadvies worden
vermeld, is, na de vergadering van de onderwijscommissie,
nieuw licht gevallen, waardoor sprekers kijk op die 2 punten
is gewijzigd.
Het eerste betreft de school aan de Haverstraat. Spreker
behoort tot hen, die in de onderwijscommissie de vrees
hebben uitgesproken, dat een groot aantal van de leerlingen
van die school niet zou overgaan naar de school aan de
Duivenbodestraat, en waar hij met de andere leden der
onderwijscommissie die kinderen gaarne voor het openbaar
onderwijs zou willen behouden, heeft hij in de vergadering der
commissie aan den Voorzitter in overweging gegeven in het
college van Burgemeester en Wethouders voor te stellen, dat niet
de school aan de Duivenbodestraat zou worden opgeheven en
vervangen door een nieuwe school, maar dat deze maatregel
zou worden toegepast op de school in de Haverstraat. Dan
behoefde die uittocht van een zoo groot aantal leerlingen
niet plaats te hebben en konden de leerlingen van school B
in hetzelfde gebouw blijven.
Nu heeft spreker in de stukken gezien, dat Burgemeester
en Wethouders hun oorspronkelijk voorstel hebben gehand
haafd, maar bovendien heeft hij er iets bijzonders bij gelezen,
n.l. dat het hoofd van de school aan de Haverstraat B de
vrees, dat de leerlingen niet zouden overgaan naar de school
aan de Duivenbodestraat, niet deelt. Spreker gelooft, dat het
hoofd van deze school een bij uitstek deskundige is; dat hij
zijn leerlingen kent; dat hij weet waar zijn leerlingen wonen
en dat hij de ouders kent. Waar dat schoolhoofd de vrees,
welke spreker koesterde, niet deelt, meent hij aan diens
meening hoogere waarde te moeten toekennen dan aan die
van hemzelf en verstandig te doen door op diens compas te
varen en het bezwaar, door hem in de onderwijscommissie
naarvoren gebracht, los te laten.
Spreker zal dus ook met dit gedeelte van het voorstel
meegaan.
Een tweede punt, waarop na de vergadering van de
onderwijscommissie voor spreker nieuw licht is gevallen,
betreft de school aan de Aalmarkt. Burgemeester en Wethou
ders willen die school splitsen; zij willen een deel aan de
Aalmarkt laten en een ander deel overbrengen naar de school
aan de Boommarkt, wanneer die zal zijn ontruimd. In de
commissie heeft spreker op onderwijskundige gronden betoogd,
dat het voor die school beter is, wanneer zij intact blijft;
wanneer zij onder het tegenwoordige hoofd, als dit ambulant
wordt gemaakt, blijft zooals zij is. Spreker meent, dat een
bekwaam, actief en toegewijd hoofd als de heer Kriest is,
veel beter in staat is om voor den goeden gang van het
onderwijs in alle klassen, alsmede voor de individueele be
langen van de leerlingen en hun ouders te zorgen, wanneer
hij als ambulant hoofd van één grootere school moet optre
den, dan het geval zou zijn bij twee kleinere scholen, waar-
Opheffing en stichting van openbare scholen.
(Meijnen.)
van de niet-ambulante hoofden weinig gelegenheid hebben
om zich te bemoeien met de school in haar geheel, met de
andere klassen en met de individueele belangen der leerlingen.
De later hieromtrent verkregen inlichtingen zijn tweeërlei.
Spreker had den Voorzitter der onderwijscommissie gevraagd,
zich in Den Haag te vergewissen omtrent de meening der
Regeering over het ambulant maken van het hoofd van deze
school; de Wethouder heeft spreker als resultaat van het
ingestelde onderzoek, medegedeeld, dat het twijfelachtig is, of
de Regeering dat ambulantisme wel zou aanvaarden. Zonder
dat ambulantisme laat spreker dit idéé echter los, want dan
acht hij een school van 11 a 12 klassen, terwijl het hoofd
zelf ook een klasse heeft, te moeilijk en dan geeft hij onder
die omstandigheden, de voorkeur aan 2 kleinere scholen.
Het tweede punt, dat in een ander licht is komen te staan,
is, dat op de afdeeling onderwijs aan spreker is aangetoond,
dat sprekers ideaal nl. het intact laten van deze school onder
één ambulant hoofd, aan de gemeente 2 a 3 onderwijzers
meer zou kosten dan indien er, volgens het voorstel van het
College, 2 scholen met niet-ambulante hoofden van worden
gemaakt. Spreker acht zijn meening nog altijd juist, maar
ziet in, dat deze niet past in het kader van dit voorstel, het
welk beoogt vermindering van de uitgaven voor boventallige
onderwijzers en opvoering van den klassedeeler van 31 tot
35. Vasthouden aan sprekers denkbeeld, hoe juist ook op zich
zelf, zou te zeer indruischen tegen het beoogde, ook door
spreker aanvaarde doel. Daarom moet hij, hoe ongaarne ook
dit denkbeeld loslaten.
In het praeadvies staat duidelijk dat het de bedoeling van
het College is, de nieuw-verrezen school aan de Duivenbode
straat haar leerlingen te doen opnemen met 1 Maart; spreker
denkt dat diezelfde bedoeling voorzit ten aanzien van de
school op het Schuttersveld; met eenigen goeden wil leest
men het er ook wel in, maar het staat er toch niet zoo
duidelijk als ten aanzien van de school aan de Duivenbode
straat. Spreker denkt dat het de bedoeling is, om na de
omvorming, in de nieuwe school aan het Schuttersveld, de
A-school te doen domineeren, d. w. z. die school, die haar
leerlingen met 4 Maart opneemt. Is dit inderdaad juist?
Wat nu betreft hetgeen het College zich voorstelt te doen
in de paar jaren, die het nog duren zal, voordat de Kweek
school overgebracht zal worden naar de school op het Schut
tersveld, zou spreker gaarne bescheidenlijk nog een enkel
woord willen zeggen.
Nu Burgemeester en Wethouders toch eenige dingen gaan
overwegen, verzoekt spreker in die overweging ook het
volgende op te nemen. Hij vindt het een gelukkig denkbeeld,
dat de scholen op het Schuttersveld na de omvorming zullen
worden een leerschool. Een leerschool vlak bij de Kweekschool
is z.i. een gelukkige gedachte. Het voorkomt veel heen- en
weergeloop. Zijns inziens is het intusschen volstrekt niet noodig
en zelfs min ot meer te ontraden om van die Scbutters-
veldschool, wanneer die leerschool wordt, een tweede klasse-
school, een opleidingsschool voor U. L. O., te maken. Spreker
houdt er zich van overtuigd, dat een school voor eindonderwijs
zeer goed als leerschool dienst kan doen. De kweekelingen,
die er hun practische opleiding moeten ontvangen, zullen, als
zij examen voor onderwijzer hebben gedaan, eerder geplaatst
worden op een school voor eindonderwijs dan op een op
leidingsschool voor U. L. O. Wanneer de school aan het
Schuttersveld een school voor eindonderwijs blijft, zal zij
niettemin zeer geschikt zijn als leerschool.
Verder wenscht spreker aan Burgemeester en Wethouders
in overweging te geven, absoluut los te laten het denkbeeld
om deze school op het Schuttersveld als schpol voor eind
onderwijs te laten verhuizen naar het gebouw, waarin de
tegenwoordige leerschool gehuisvest is. Spreker heeft daarvoor
twee redenenvooreerst is z. i. duidelijk gebleken, dat een
goede school voor eindonderwijs op het Schuttersveld uit
stekend op haar plaats is. Uit het feit, dat die beide scholen
niet minder dan 328 leerlingen tellen, blijkt wel, dat er in
die omgeving behoefte bestaat aan een dergelijke school voor
eindonderwijs.
Bovendien verzoekt spreker aan Burgemeester en Wet
houders zeer hun aandacht te schenken aan de volgende
clausule, die voorkomt in het rapport van de hoofden van
scholen:
«Tenslotte meende de Verg. U reeds nu te mogen ontraden,
de in stand blijvende Schuttersveldschool in de toekomst om
te zetten in een Opleidingsschool voor U. L. O., aangezien naar
haar verwachting in dit stadsgedeelte blijvende behoefte zal
blijken aan deze eene school voor eindonderwijs; over
brenging van deze school naar het tegenwoordige gebouw van
de Leerschool (dat leeg gekomen is, doordat zich in het
centrum geen twee scholen voor eindonderwijs konden hand
haven wat in de toekomst nog moeilijker zou blijken in