166
MAANDAG
9 MEI 1932.
Opheffing en stichting van openbare scholen.
(Knuttel.)
zouden opkomen voor het openbaar onderwijs, toch zeker de
positie reeds voor de helft is prijsgegeven.
Dit voorstel is van buitengewone beteekenis als symptoom
van de afbraak van de burgerlijke cultuur van het oogenblik.
Nadat het kapitalisme zijn zaken op de grondigste wijze in
de war heeft gestuurd, moeten nu, het eene voor, het andere
na, allerlei door het kapitalisme, zij het in onbevredigenden
vorm, toch min of meer opgebouwde cultuurverschijnselen
worden afgebroken, terwille van de bezuiniging, door het
kapitalistisch wanbeheer tot het voortbestaan van dat stelsel,
maar niet in het belang van de arbeiders, noodig geworden.
Hiervan is dit voorstel, dat beteekent een opvoering van
het aantal leerlingen per klasse, welke beteekent weer een
verdere achteruitgang van het onderwijs, een duidelijk voor
beeld. Bovendien is het een opleggen van verschillende ver
slechteringen aan het openbaar onderwijs, waaraan het bij
zonder onderwijs zich in belangrijke mate zal kunnen ont
trekken. Met vorige sprekers wil spreker wijzen op de scherpe
tegenstelling, dat hier openbare scholen zullen worden opge
heven, welke nog zeer goed bevolkt zijn, terwijl men bij een
aanvrage voor 80 kinderen reeds verplicht is een nieuwe
school te bouwen. Die schreeuwende tegenstelling doet zien,
hoe dit voorstel gericht is tegen het openbaar onderwijs.
Er komt nog bij, dat de Katholieke scholen door de ver
mindering van het aantal boventallige onderwijzers veel
minder worden getroffen dan de andere, omdat de onder
wijzers, voorzoover zij tot den geestelijken stand behooren,
in een geheel andere financieele verhouding staan en het
geld van den eenen zak in den anderen wordt overgebracht.
Komende tot enkele détails van het voorstel, zegt spreker
zich te hebben verbaasd over het gemak, waarmede de leden,
die totdusverre aan het woord zijn geweest, zijn heengegleden
over de opheffing van de school aan de Haverstraat B. Wan
neer in een buurt werkelijk door doorgaande ontvolking, al
is deze speciaal het gevolg van het wegtrekken van jonge
gezinnen, een school overbodig is geworden, dan zal men
die school dienen op te heffen, maar, als men let op de aan
tallen leerlingen van de scholen Haverstraat A en B, dan
komt het niet vormen van nieuwe klassen in school B in
een zonderling licht te staan, want, terwijl in het algemeen de
scholen in de lagere klassen 31 leerlingen per klasse tellen, zijn
die lagere klassen in de Haverstraat A verreweg het sterkst
bezet, n.l. met 40 en 43 leerlingen. Er is kunstmatig gezorgd,
dat de leerlingen voor de lagere klassen van de Haverstraat-
school B er niet kwamen. Daar heeft men gemiddeld 20 leerlingen,
in de hoogere klassen, maar men had in die lagere klassen
even goed een grooter aantal leerlingen kunnen hebben, want
diezelfde klassen van de school Haverstraat A zijn over
bevolkt.
De toestand, dat wegens ontvolking van een wijk die
school moet worden opgeheven, is volstrekt nog niet aan
wezig en spreker kan dan ook aan het eerste gedeelte van
punt I van het voorstel zijn stem niet geven.
Nog sterker geldt hetzelfde voor de scholen aan het Schut
tersveld. Van die scholen bevatten de eerste klassen 46, de
tweede klassen 51, de derde klassen 44, de vierde klassen 64,
de vijfde klassen 62 en de zesde klassen 61 leerlingen. Dit
wil dus zeggen, dat op groote schaal verplaatsing van kin
deren naar andere wijken moet plaats hebben, met het
gevolg, dat daar weer buitensporig groote klassen zullen
worden gevormd.
Spreker kan ook de verslechtering van het onderwijs, die
hiervan onherroepelijk het gevolg is, in geen geval aan
vaarden en zal zich daar voortdurend tegen verzetten.
De houding, aan te nemen tegenover de opheffing van de
school aan de Boommarkt, is iets minder eenvoudig; spreker
is in het algemeen geen voorstander van aparte meisjes
scholen en zou liefst het gemengde onderwijs over de geheele
linie zien doorgevoerd, maar in het tegenwoordig stadium
van den strijd tusschen openbaar en bijzonder onderwijs,
waar het bijzonder onderwijs in zoo menig opzicht bevoor
recht en bevoordeeld is, moet men, zoolang zoovele ouders
blijkbaar nog aan een meisjesschool hechten, ook hier weer
niet het openbaar onderwijs in een ongunstiger conditie
brengen tegenover het bijzonder. Hoewel spreker dus niet
gaarne aan de handhaving van een aparte meisjesschool
medewerkt, is toch zeker voor opheffing van deze over de
geheele linie goed bezette en in bevolking zelfs toenemende
school niet de minste reden. Het motief, dat de lagere
klassen van die school minder bevolkt zijn dan de hoogere,
zegt juist in dit geval niets omdat, zooals de cijfers uit
wijzen, het leerlingental der school stijgende is en er nog
geen quaestie is van achteruitgang en de school in toenemende
mate gezond is. Er is dus geen enkele reden om nu ineens,
terwijl de hoogere klassen constant blijven, van de lagere
een doorgaande vermindering te verwachten; uit den aard
Opheffing en stichting van openbare scholen.
(Knuttel e.a.)
van deze school is juist zoo goed te begrijpen, dat de lagere
klassen minder bezet zijn. Juist van de ouders, die nog op
apart onderwijs voor meisjes gesteld zijn, zal dit veel meer
tot uiting komen, naarmate de leeftijd van die meisjes
stijgende is; bovendien is men voor kinderen van 6 tot 8
jaar veel meer gesteld op een school in de onmiddellijke
nabijheid; iets oudere kinderen stuurt men veel eerder naar
een centraal gelegen, verder van huis verwijderde school.
Om beide redenen is het minder bezet zijn van die lagere
klassen zoo volkomen normaal, dat, men er eenige verwach
ting van mindere belangstelling voor deze school absoluut
niet uit kan halen.
Ook spreker is van meening, dat de school aan de Aalmarkt
niet ondergebracht moet worden in het gebouw aan de
Boommarkt; hij wenscht de school daar in elk geval gehand
haafd te zien; voor de leerlingen, die nu in het gebouw geen
plaats vinden, moet een tweede school gesticht worden; dit
zal natuurlijk een nieuw gebouw moeten zijn, wanneer de
scholen aan Aalmarkt en Boommarkt beide behouden blijven.
Reeds van verscheidene zijden is een zeer gerechtvaardigd
wantrouwen uitgesproken over den waarschijnlijken voort
gang, dien de oprichting van dat nieuwe gebouw, als daartoe
besloten wordt, zal hebben. Spreker wijst uitdrukkelijk nog
eens op de groote onbillijkheid, die hier telkens voor het
openbaar onderwijs, in vergelijking met het bijzonder, bestaat.
De Raadsmeerderheid heeft reeds getoond, overtuigd te zijn,
dat de nieuwe school voor gereformeerd onderwijs bij den
Rijnsburgerweg overtollig was, maar die moest opgericht
worden; dat kon niet uitgesteld. Nu betreft het hier een
school, waaraan blijkens de aanvragen om daarop geplaatst
te worden, ten duidelijkste behoefte bestaat; omdat dit weer
een openbare schooi is, zal de stichting daarvan naar alle
waarschijnlijkheid tot in lengte van jaren verschoven worden.
Dat is de zoogenaamde gelijkheid van de openbare school
tegenover de bijzondere.
Wat betreft de kwestie van het hoofdschap van die school,
verklaart spreker zich zonder eenig voorbehoud vóór het
stichten van twee scholen met elk een afzonderlijk hoofd.
Het moge waar zijn, dat onder het tegenwoordige hoofd de
school aan de Aalmarkt tot grooten bloei is gekomen, het is
onjuist om alleen op grond van de groote verdiensten van
een schoolhoofd een abnormalen toestand te scheppen. Boven
dien heeft dat hoofd een zoodanigen leeftijd bereikt, dat hij
binnen enkele jaren pensioengerechtigd zal zijn.
Spreker hoort zeggen, dat dit over drie jaren het geval
zal zijn. Welnu, dan ziet hij geen enkele reden voor die drie
jaren een zoodanige afwijkende regeling te treffen, dat een
school van 12 klassen onder één hoofd zal staan. De splitsing
is hier dus te verkiezen.
De heer Mcijnen zegt, dat deze voorstellen van Burgemeester
en Wethouders voor hem niets aantrekkelijks hebbenintegen
deel, hij had liever gezien, dat zij niet noodig waren geweest.
Hij ziet wel bezwaren tegen de voorgestelde reorganisatie.
Ontegenzeglijk zullen de klassen in de toekomst talrijker
moeten worden, wat een bezwaar is voor degenen, die het
onderwijs en de opvoeding zullen moeten geven.
Spreker hoort daar zeggen: en voor degenen, die het onder
wijs moeten krijgen. Misschien zal ook het gehalte van het
onderwijs er iets minder door worden, maar dat bezwaar
slaat spreker niet zoo hoog aan, want als troost valt hierbij
op te merken, dat de klassendeeler, welke thans 31 is, waar
schijnlijk 35 zal worden en dus nog een heel eind zal blijven
beneden de 42, het getal, door den Raad indertijd aange
nomen als maximum-aantal leerlingen per klasse.
Een tweede bezwaar rijst er stellig, wanneer men let op de
leerkrachten, die niet overtollig, maar wel boventallig zijn;
die in de scholen goede diensten zouden kunnen bewijzen en
die nu op non-activiteit zullen komen.
Een derde bezwaar is, dat voor de ouders, die voor hun
kinderen behoefte hebben aan openbaar onderwijs, de keuze
van de school ontegenzeglijk beperkt zal worden.
Dat de school op de Boommarkt in aanmerking komt om
opgeheven te worden, spijt spreker persoonlijk zeer. Hij weet,
dat deze school in den kring der ouders zeer wordt gewaar
deerd. Het is hem ook bekend, dat er ouders zijn, die hun
kinderen groote afstanden laten afleggen om hen van het
onderwijs en de opvoeding in deze school te laten profiteeren.
Bovendien is dit een heusche opleidingsschool; er zijn hier
ook openbare opleidingsscholen, waaraan spreker dat woord
«heusche" niet zou durven verbinden; maar dit is er wel
eengeregeld gaat een vrij groot aantal leerlingen over naar
de U.L.O.-school voor meisjes aan de Breestraat; een groot
deel daarvan loopt die school af en een niet gering deel onder
werpt zich aan het M.U.L.O.-examendat kan men niet van
alle opleidingsscholen zeggen; onder deze zijn er een paar,