MAANDAG 9 MEI 1932.
165
Opheffing en stichting van openbare scholen.
(Grocnevcld e.a.)
geen voorstander van het bijzonder onderwijs, nu dat onder
wijs eenmaal bestaat, moet het zoo goed mogelijk zijn, al
ware het alleen hierom, dat de kinderen van de bijzondere
scholen, wanneer zij in de sociaal-democratische rijen komen,
dan goed onderwijs zullen hebben genoten.
De heer Knuttel merkt op, dat dan de sociaal-democratische
rijen niet meer bestaan.
De heer Groenevcld antwoordt, dat dit volstrekt niet iets
van de toekomst is, omdat er dagelijks uit die kringen men-
schen in de sociaal-democratische rijen komen.
Reeds jaren lang is men bezig met het reorganiseeren van
het openbaar onderwijs en spreker heeft daartegen dit bezwaar,
dat dat onderwijs nooit tot rust komt. Het openbaar onder
wijs wordt daardoor ten zeerste benadeeld.
De Raad heeft thans vóór zich een voorstel tot reorganisatie
en straks zal het wetsontwerp-Terpstra, wanneer het wet zal
zijn geworden, ook weer veranderingen brengen. Het merk
waardige is, dat de reorganisatie van deze reorganisatie reeds
wordt aangekondigd. Bij punt V van het voorstel wordt voor
gesteld een nieuwe school aan de Thorbeckestraat te stichten,
maar, wanneer die school er is, zal de school aan de Boom-
markt niet meer noodig zijn.
Men is er dus nog lang niet met dit voorstel; hierbij wordt
dus alweer besloten af te breken, wat bij dit voorstel wordt
opgebouwd. Zoo gaandeweg moet aan dit gereorganiseer nu
eens een einde komenmen moet het openbaar onderwijs nu
eens tot rust laten komen.
Inderdaad zou de school Haverstraat B met haar 66 leer
lingen wel voor opheffing in aanmerking komen en spreker
zou daaraan zijn stem ook wel willen geven, wanneer er dan
een geschikte oplossing gevonden kon worden om die kinderen
ergens anders bij het openbaar onderwijs onder te brengen,
maar die geschikte oplossing ziet spreker nog niet. In de
onderwijscommissie is dit punt aangehouden; de Wethouder
zou nog eens onderzoeken, hoe dit zou kunnen, maar een
behoorlijk antwoord is daarop niet gekomen; alleen is gezegd,
dat het schoolhoofd zich niet ongerust maakt daarover, maar
spreker doet dit wel; hij acht het onmogelijk om kinderen uit
de Kanaalstraat en de Rijndijkstraat te zenden naar een
school in de Duivenbodestraat; men krijgt die kinderen daar
niet heen. In de practijk zullen zij wel, vóórdat zij die wandeling
hebben gemaakt, zijn blijven hangen bij de christelijke scholen
achter den Zijlsingel of aan het Plantsoen. Spreker neemt
aan, dat de meerderheid van den Raad dit niet zoo heel
onaangenaam zou vinden, maar de Raad heeft op het oogen-
blik de belangen van het openbaar onderwijs, niet die van
het bijzonder, te behartigen; dat laatste kan men gerust aan
de meerderheid van dezen Raad in anderen kring overlaten.
Wanneer niet een behoorlijke regeling kan worden gevonden
om de kinderen onder te brengen in een school, die geschikt
is in verband met de woonplaats van die kinderen, dan
gevoelt spreker er niet veel voor om vóór voorstel I te
stemmen.
Tegen voorstel II, tot opheffing van de scholen aan het
Schuttersveld A en B en tot stichting van een nieuwe school
in datzelfde gebouw, zal spreker zich niet verklaren.
Wel is hij tegen voorstel III, tot opheffing van de meisjes
school aan de Boommarkt, die 176 leerlingen heeft, waarvan
men dus niet kan zeggen, dat zij stervende is. Die school
verkeert nog in vrij bloeienden toestand en er is dus geen
reden, om de 176 leerlingen daarvan nu maar eens over andere
scholen te distribueeren, waardoor feitelijk het onderwijs
benadeeld zal worden, zoowel dat van de kinderen, die van
deze school gehaald worden, als van die op de andere scholen,
waar een betrekkelijk groot aantal nieuwe leerlingen bij ge
plaatst zal worden; dat is een groot nadeel voor het onderwijs.
Het aantal leerlingen is ook niet zoo klein. Volgens de
stukken is het algemeen gemiddelde 31 leerlingen per klasse;
voor deze school is dit 30; deze school komt dus vrijwel aan
het algemeen gemiddelde toe en er is dus geen enkele reden
om haar kapot te maken.
Volgens het College zijn de vooruitzichten voor deze school
ongunstig, omdat de lagere klassen weinig leerlingen hebben.
Dat kan spreker niet ontkennen.
Maar wanneer men de klassenlijstjes van de verschillende
scholen nagaat, krijgt men den indruk, dat het min of meer
van het toeval afhangt, hoe bepaalde klassen in een school
zijn bezet. Het kan elk oogenblik veranderen en er bestaat
in dat opzicht een zoodanige onzekerheid, dat men uit de
bezetting van bepaalde klassen op een gegeven moment in
geen geval conclusies mag trekken.
Wanneer ouders in een adres verklaren, dat zij 80 kinderen
naar een bijzondere school willen sturen, is de gemeente ver
plicht een school van f 100.000.te bouwen en nu noemt
Opheffing en stichting van openbare seholcn.
(Groeneveld e.a.)
spreker het dwaas om, als men eenerzijds verplicht is een
bijzondere school voor 80 leerlingen te stichten, aan den
anderen kant een openbare school af te breken, welke nog
176 leerlingen telt. Spreker kan daarin geen logica zien en
daarom zal hij zijn stem niet geven aan de opheffing van de
school aan de Boommarkt.
Punt IV van het voorstel kan geen agendapunt uitmaken,
zoolang geen beslissing is genomen over punt III.
De Voorzitter vraagt of de heer Groeneveld er nietonder-
stellenderwijs over kan spreken.
De heer Groeneveld antwoordt daarin geen zin te hebben.
Het is ook in strijd met den regel, dat men zich uitlaat over
iets, dat misschien niet eens in behandeling komt.
Met het voorstel onder punt V kan spreker zich wel ver
eenigen, maar niet als een toekomstig ideaal. Zijns inziens
moet de school aan de Boommarkt intact blijven en ten
spoedigste een nieuwe z.g. eerste klasse-school aan de Thor
beckestraat worden gesticht ten einde de school aan de Aal
markt tot een school van normale grootte terug te brengen.
Laatstgenoemde school is te druk bevolkt; het kan zoo niet
doorgaan; er is dringend behoefte aan een nieuwe school van
deze soort. Men moet met den bouw niet lang wachten,
te meer omdat de voorbereiding ook al niet heel kort duurt.
De heer van Eecke zegt, dat het misschien eenig nut kan
hebben, wanneer hij enkele cijfers geeft, welke stellig
juist zijn.
De heer Vos twijfelt aan het voordeel, dat dereorganisatie
met zich zal brengen, wanneer eventueel de wet-Terpstra zal
totstandkomen, en daarom wil spreker de volgende cijfers
voorlezen: de gemeente betaalt zonder de reorganisatie het
salaris van 23 openbare en 38 bijzondere onderwijzers, tezamen
61 onderwijzers; na de reorganisatie betaalt de gemeente het
salaris van 15 openbare en van 29 bijzondere onderwijzers,
te zamen 44 onderwijzers, zoodat de reorganisatie een ver
mindering van 17 onderwijzers brengt. Bij aanneming van
het ontwerp-Terpstra zou de gemeente moeten betalen 34
openbare en 40 bijzondere onderwijzers, tezamen 74, na de
reorganisatie 21 openbare en 28 bijzondere onderwijzers,
tezamen 49, dus 25 minder. Dit is dus blijkbaar in tegenspraak
met wat de heer Vos zeide.
Spreker heeft gelezen, dat het gemiddeld leerlingenaantal
per onderwijzer hier dat was wel wat voorbarig; misschien
wist de schrijver niet wat zou gebeuren opgevoerd zou
worden tot 40; dan zou spreker zich er ook beslist tegen
verklaren, maar dit is niet zoo; het aantal wordt n.l. opgevoerd
van gemiddeld 31 tot 34 per onderwijzer.
Spreker is het geheel met den heer Groeneveld eens, dat
een tweede openbare opleidingsschool voor gymnasium en
H. B. S. noodzakelijk is; spreker gelooft trouwens, dat het
College er ook zoo over oordeelt; daarom stelt spreker een
wijziging van voorstel V voor, waardoor men meer zekerheid
heeft dat bedoelde school, die reeds nu zeer noodzakelijk is,
binnen afzienbaren tijd werkelijk gebouwd zal worden.
Het is spreker niet duidelijk, wat eigenlijk beteekent
«stichting van een schoolgebouw". Wordt het gebouw dan
ook werkelijk gebouwd of bedoelt men daarmede het nemen
van de voorbereidende maatregelen, terwijl dan het bouwen
voorloopig aan de toekomst overgelaten wordt? De heer Vos
wees reeds op het Raadsbesluit tot stichting van drie openbare
bewaarscholen.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement
van den heer van Eecke, luidende:
»V. tot stichting van een schoolgebouw, bestemd voor de
sub IV bedoelde nieuwe opleidingsschool voor Gymnasium
en H. B. S. op een gemeentelijk terrein, gelegen aan de Zuid-
Oostzijde van de geprojecteerde verlenging van de Thor
beckestraat en tot den bouw der bedoelde school onmid
dellijk over te gaan, indien een aanvrage tot het bouwen
van een bijzondere school op grond van wettelijke voor
schriften niet geweigerd kan worden."
Dit amendement wordt voldoende ondersteund en kan der
halve een onderwerp van beraadslaging uitmaken.
De heer Knuttel zegt, dat dit voorstel uiterlijk het voor
komen heeft van betrekkelijk onbeteekenend en min of meer
van administratieven aard te zijn; in werkelijkheid echter is
het van de verst strekkende beteekenis, zoowel als symptoom
als ook als stadium in den strijd tusschen het openbaar en
het bijzonder onderwijs. Het is in dit verband wel buiten
gewoon teleurstellend, ofschoon geenszins onverwacht, dat
door hen, van wie men zou kunnen verwachten, dat zij