164 MAANDAG 9 MEI 1932. Opheffing en stichting van openbare scholen. (Vos.) Anders zal er juist kans op verlies zijn, omdat, wanneer dan op 1 Maart 1933 een nieuwe leerkracht noodig zal zijn, onmiddellijk de 45-leerlingenschaal wordt toegepast. Voor spreker staat dus vast, dat deze minder aangename manoeuvre voor deze school geen bezuiniging brengt. Voorstel II kan echter, omdat de op te heffen scholen aan het Schuttersveld in één gebouw zijn ondergebracht, en de kans dus groot is, dat de leerlingen bij elkaar zullen blijven, blijvende vermindering van boventallige onderwijzers ten gevolge hebben; waar tegen voorstel II geen bijzondere bezwaren zijn, is spreker bereid dat te aanvaarden. Spreker geeft den Raad echter in overweging, voorstel 1 aan te nemen in de redactie, die spreker bij deze voorstelt. Daarbij verwacht spreker echter, dat de ouders van de over te plaatsen leerlingen van beide scholen, dus aan de Haver- straat èn op het Schuttersveld, daarover zullen worden geraad pleegd. Aan voorstel III tot opheffing van de meisjesschool aan de Boommarkt kan spreker onmogelijk zijn medewerking ver- leenen, niet alleen omdat er onder de ouders, die openbaar onderwijs voor hun kinderen verlangen, nog altijd zijn, die afzonderlijk onderwijs voor meisjes en jongens begeeren, waaraan dan niet meer, voor wat hun dochtertjes betreft, voldaan zal kunnen worden, maar ook omdat deze school gunstig bekend staat en nog groeiende is; immers op 31 December j.l. telde zij 171 leerlingen, op 1 Maart 174 en op 1 April 176. Spreker acht den Raad niet verantwoord, als hij tot opheffing van deze school besluit; het bestuur van een bijzondere school zou daaraan, en terecht, niet denken. De R.K. meisjesschool voor lager onderwijs op den Ouden Vest, die in 1930 156 leerlingen telde, had er op 1 Januari 1931 slechts 144 en niemand heeft ooit vernomen, dat ook maar aan ophelfing gedacht is; die school is er dan ook nog. Volgens het College is bij een proefindeeling gebleken, dat deze leerlingen over de overige opleidingsscholen kunnen worden verdeeld zonder dat vorming van parallelklassen noodig is. Aan spreker is welwillend een opgave verstrekt van de straten, waarin de leerlingen van die school wonen; spreker vond toen, dat van de '174 leerlingen, die er toen waren, 4 konden worden geplaatst op de school aan de Driftstraat, 11 op de school Heerenstraat, nu 3 October- straat, 23 op de Maresingelscholen, 65 op de Leerschool en 71 op de Langebrugscholen. Dat het plaatsen van die leer lingen op de drie laatste scholen zou kunnen geschieden zonder vorming van parallelklassen, komt spreker volstrekt onwaarschijnlijk voor en dat daarbij al dat verschikken en verplaatsen van een zoo groot aantal leerlingen van nadeeligen invloed moet zijn op het onderwijs, zoowel van die kinderen zelf als van de leerlingen der scholen, waar zij worden ge plaatst, kan iedereen gemakkelijk begrijpen. Verder wijst het College er op, dat van deze meisjesschool de lagere klassen minder bevolkt zijn dan de hoogere en dat dus een achteruitgang van het leerlingenaantal is te ver wachten. Een wel wat voorbarige conclusie, waar hierbij factoren van verschillenden invloed werkzaam kunnen zijn. Spreker stelt zich intusschen voor, dat het bestuur van een bijzondere school in een dergelijk geval het personeel in een samenkomst zou bijeenroepen om gezamenlijk te zoeken naar de oorzaken van dien achteruitgang en de middelen te beramen, welke tot opheffing van die oorzaken zouden leiden. Dit is natuurlijk ook de weg voor het bestuur van deze school. Neemt men in aanmerking dat, wanneer een schoolbestuur aan den Raad medewerking verzoekt tot het stichten van een school van 80 leerlingen, de Raad wettelijk verplicht is die medewerking te verleenen en uit de gemeentekas daarvoor gelden toe te staan, dan is het toch wel absurd te besluiten tot opheffing van een gunstig bekend staande school, welke 20 meer dan het dubbele van dat aantal leerlingen telt. De Raad moet wel gevoelen, dat deze handeling, zelfs in een tijd, waarin naar zuinigheid moet worden gestreefd, niet is te rechtvaardigen. Hier zou later blijken, dat de zuinigheid da wijsheid van het College en, als de Raad het College hierin zou volgen, mede de wijsheid van den Raad deerlijk had bedrogen. Spreker verwacht dan ook, dat de Raad met groote meerder heid dit voorstel zal verwerpen. Het vierde voorstel van Burgemeester en Wethouders komt dan natuurlijk te vervallen. Mocht dat onverhoopt niet het geval zijn, dan spreekt het vanzelf, dat de Boommarktschool gebruikt kan worden om de leerlingen van de Aalmarkt- school, die nu over drie gebouwen zijn verdeeld, in slechts twee inrichtingen onder te brengen. Er bestaat, naar spreker meent, bezwaar om van de Boom marktschool een nieuwe opleidingsschool voor Gymnasium en Hoogere Burgerschool met een afzonderlijk hoofd te maken, vooreerst omdat het niet in het belang van het gemeentelijk Opheffing en stichting van openbare scholen. (Vos e.a.) onderwijs kan zijn, wanneer twee scholen van dezelfde soort in de onmiddellijke nabijheid van elkander zijn gevestigd. Zulke scholen behooren in meer van elkander verwijderde stadsgedeelten te staan en daarom juicht spreker het vijfde voorstel van Burgemeester en Wethouders, om een nieuwe dergelijke school aan de Thorbeckestraat te stichten, van harte toe. De ervaring heeft echter geleerd, dat genomen besluiten niet steeds spoedig worden uitgevoerd. Zoo is het vóór eenige jaren genomen besluit tot stichting van een gemeentelijke bewaarschool in de Kooi nog niet tot een begin van uitvoering gekomen; zoo staat inzake het nog vroeger genomen besluit tot stichting van een badhuis in Tuinstadwijk te bezien, of dit ooit tot uitvoering zal komen. Noodzakelijk moet dus zeer duidelijk uitkomen, dat de maat regel ten aanzien van de school aan de Aalmarkt een tijdelijke is, hetgeen het beste blijkt, wanneer zij intact blijft. De meerderheid der onderwijscommissie, die deze meening deelt, acht het dan noodig, het hoofd ambulant te maken. Verrast, doordat de onderwijsman van rechts hierover hetzelfde oordeel had als spreker, heeft spreker zich in een onbegrijpelijk zwak oogenblik ook voor dit ambulant-zijn verklaard. Spreker is daarop zeer spoedig teruggekomen, niet alleen omdat hij door een 30-jarige ervaring in de leiding van een onderwijzers organisatie tot overtuigd tegenstander van het ambulantisme is geworden, maar juist omdat aan deze school het ambulan tisme zoo onnoodig is gebleken; immers, zij bloeit dermate, dat de leerlingen over 3 gebouwen zijn verdeeld, terwijl het hoofd toch een eigen klasse voor zijn rekening heeft. Worden de leerlingen nu in 2 gebouwen ondergebracht, dan wordt zijn taak dus niet verzwaard en er blijft dan ook nog één boven tallige leerkracht minder. Spreker stelt dus voor om, wanneer voorstel III wordt aangenomen, deze school intact te laten tot de nieuwe school aan de Thorbeckestraat zal zijn gereed gekomen. Aanneming van voorstel VI zal natuurlijk voor de scholen verschillende moeilijkheden geven; veranderingen midden in den cursus geven niet onbelangrijke bezwaren. Indien echter met het overwinnen van die moeilijkheden de heillooze ge volgen van de a.s. 45-leerlingenschaal nog 2| jaar kunnen worden geweerd, zal het onderwijzend personeel daartoe zeker willen medewerken. Resumeerende geelt spreker in overweging aan te nemen de voorstellen II, V en VI, af te wijzen voorstel III en in plaats van de voorstellen I en eventueel IV sprekers voorstellen aan te nemen. De Voorzitter deelt mede, dat zijn ingekomen twee amende menten van den heer Vos, luidende: »Ondergeteekende stelt voor punt I van de onderwijs- voorstellen van Burgemeester en Wethouders aldus te lezen I. de openbare lagere scholen aan de Haverstraat A en B op te heffen en over te gaan tot de stichting van een nieuwe openbare lagere school in het gebouw aan de Haverstraat, bevattende de leerlingen van school A en voorzooveel doenlijk mede die van school B.", en: Bij onverhoopte aanneming van het voorstel tot opheffing van de Boommarktschool stelt ondergeteekende voor: IV. De leerlingen van de Aalmarktschool worden over deze en de Boommarktschool verdeeld tot de nieuwe opleidings school voor Gymnasium en H. B. S. aan de Thorbeckestraat kan worden geopend." Deze amendementen worden voldoende ondersteund en kunnen derhalve een onderwerp van beraadslaging uitmaken. De heer Groeneveld herinnert er aan, dat de heer Bergers in de vorige vergadering zeide, dat het overheidspersoneel in rustige rust zijn salaris opstreek en niet werd ontslagen. De heer Bergers heeft blijkbaar geen kennis genomen van het rondschrijven van Burgemeester en Wethouders aan de hoofden van dienst en aan de bedrijfshoofden, waarin op in krimping van het personeel wordt aangedrongen. Het over heidspersoneel is dus niet tegen ontslag beveiligd. Een gevolg van dat streven van Burgemeester en Wethouders is ook het voorstel, dat den Raad thans bezig houdt, n.l. om te bezuinigen op de boventallige onderwijzers. Spreker is geen tegenstander van bezuiniging; hij is zelfs voor bezuiniging op boventallige onderwijzers, maar dan moeten die onder wijzers ook overtollig zijn. Spreker kan niet inzien, dat dit het geval is. Hét onderwijs komt in de laatste plaats in aan merking als object van bezuiniging. Het is wel waar dat, wanneer bij het openbaar onderwijs op de boventallige onderwijzers wordt bezuinigd, hetzelfde geschiedt bij het bijzonder onderwijs, maar, al is spreker

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 2