MAANDAG
9 MEI 1932.
175
Opheffing en stichting van openbare scholen.
(Groeneveld e.a.)
Spreker verwacht, dat dat niet zal gebeuren.
De Wethouder heeft ook een voorbeeld aangehaald van
ouders, die verhuisd waren en toch hun kinderen op de school
in de Haverstraat lieten, maar het is geheel iets anders, ot
een paar ouders verhuizen dan wel of de geheele school ver
huist. Indien de Wethouder geen betere oplossing voor de
overplaatsing der leerlingen aan de hand doet, zal spreker
zijn stem aan punt I der voorstellen onthouden.
Wat betreft punt II der voorstellen, de verandering van
de scholen op het Schuttersveld, aanvankelijk heeft spreker
zich daarmede accoord verklaard, maar het betoog van den
heer Knuttel, die met cijfers heeft aangetoond, dat er klassen
met 60 leerlingen zullen komen, heeft op spreker indruk ge
maakt. Zelfs iti het bezuinigingssysteem van den Wethouder zijn
dergelijke groote klassen niet mogelijk. De eenige oplossing zal
zijn, dat de klassen worden gesplitst, maar spreker acht het
zulk een nadeel voor het onderwijs, dat zulk een school weer
grootendeels uit elkander moet worden gehaald, dat hij er
sterk over denkt aan dit voorstel zijn stem niet te geven.
Wat aangaat de opheffing van de school aan de Boommarkt,
houdt spreker staande, dat hij het opheffen van een school
met 176 leerlingen verkeerd acht, en hij kan mededeelen, dat
de ouder-commissie voor deze school zich bij de opheffing niet
wenscht neer te leggen en er ernstige plannen bestaan een
schoolvereeniging op te richten en een school aan te vragen
voor de leerlingen van deze school. Of dit een bezuiniging
voor de gemeente zou beteekenen, betwijfelt spreker. Hij vreest
het tegendeel. Het zijn stellig 80 leerlingen, zoodat de aan
vrage, als zij wordt ingediend, moet worden ingewilligd, wat
voor de gemeente een groot financieel nadeel zal beteekenen.
Die ouders stellen niet alleen prijs op behoud van de be
staande school, maar ook op onderwijs voor meisjes alleen.
Komen hun plannen tot uitvoering, dan komt er van de be
zuiniging niets terecht.
Spreker stelt de vraag, of Burgemeester en Wethouders
wel bevoegd zijn deze zaak aldus te regelen. Hij heeft een
exemplaar van het blad Volksonderwijs vóór zich, waarin het
volgende voorkomt:
«De ouders te Gouda, die hun kinderen hebben thuisge
houden, omdat zij ze midden in hun leertijd niet wenschten
overgeplaatst te zien naar een andere school, zijn door den
kantonrechter te Gouda vrijgesproken van overtreding van de
Leerplichtwet in deze. En dit o. a. op grond daarvan, dat
de wet niet aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid
toekent, een kind te doen afschrijven aan de eene, en in
schrijven aan een andere school."
Spreker kan niet beoordeelen, of die kantonrechter gelijk
heeft en of die beslissing in hooger beroep gehandhaafd zal
worden, maar wanneer dit zoo is, dan zou het College toch
al heel weinig tegen die ouders kunnen doen.
Is het nu wel juist, dat, wanneer deze nieuwe toestand
ingaat op 27 Juni a.s., dan de beoogde bezuiniging zal worden
verkregen? Moet geen rekening gehouden worden met den
teldatum van 16 Juni? Dan zou van deze geheele bezuiniging
ook alweer niet veel terechtkomen.
De heer Knuttel zegt, dat de heer van Es wees op de veel
grooter gezinnen in christelijke kringen, die van invloed zouden
zijn geweest, op den groei van het bijzonder onderwijs. Het
is mogelijk, dat dit een rol heeft gespeeld, maar toch, biedt
dit zoo gunstige vooruitzichten voor het bijzonder onderwijs?
De niet-christelijke gezinnen zijn het eerst met de geboorte
beperking begonnen, maar de wetenschappelijk als volkomen
juist erkende onderzoekingen van dr. Sanders uit Rotterdam
hebben aangewezen, dat percentsgewijze de geboortedaling in
christelijke en niet-christelijke kringen even groot is; over
1931 was de daling van het geboortecijfer in Limburg en
Brabant grooter dan de gemiddelde in het geheele land. Het
is dus te voorzien dat, waar de andere zijn voorgegaan, juist
de christelijke kringen, waarin nog meer verschot is, waarop
beperkt kan worden, in de volgende jaren een sterker beper
king te zien zullen geven dan de niet-christelijke. Daarop
moet de heer van Es voor het bijzonder onderwijs niet veel
bouwen.
De heer de Reede heeft hoog van den toren geblazen en
meent tegen spreker af en toe een zekere intimidatiepolitiek
te moeten toepassen; hij heeft eenige dikke woorden gebruikt,
o. a. dat spiekers verwijt aan het kapitalistisch wanbeheer
volkomen ongerechtvaardigd was, want deze voorstellen zouden
toch in elk geval gekomen zijn. De heer de Reede is hierin
weerlegd, niet alleen door andere christelijke Raadsleden, en
door den Wethouder, die allen op de bijzondere tijdsomstan
digheden wezen en daaraan deze voorstellen wijten, maar ook
door zich zelf, en dat is de beste getuige, dien spreker op
hem kan loslaten, waar hij zijn rede besloot met te zeggen,
dat hij het jammer vond, maar de omstandigheden noopten er toe.
Opheffing en stichting van openbare scholen.
(Knuttel.)
Overigens vindt spreker het buitengewoon gedurfd van den
heer de Reede om in deze omstandigheden, waar hij toch
zeker ook wel een en ander heeft gehoord van wat de eerst
volgende Rijksbegrooting brengen zal, te willen ontkennen, de
algemeene afbraak van cultuurwaarden, tengevolge van het
onzinnig beleid van het kapitalisme, bezuinigingen waardoor
de natuurlijke onmogelijkheid voor het kapitalisme om de
productie te beheerschen, nog erger wordt.
Volgens den heer de Reede was het bijzonder onderwijs
niet bevoorrecht boven het openbaar, maar stond het daarbij
achter.
Men kan die zaak plaatselijk en landelijk bezien. Plaatselijk
heeft de heer Verweij er tamelijk wel op geantwoord en
spreker wijst er, in aansluiting daaraan, op, dat door de
christelijke schoolbesturen, ofschoon de laatste jaren menige
nieuwe bijzondere school is gesticht, er niet aan gedacht is
de leegkomende schoolgebouwen van het openbaar onderwijs
te betrekken. Spreker noemt de bijzondere scholen Heerenstraat
en Vrouwenkerksteeg. Landelijk behoeven toch zeker de be
voorrechting van het bijzonder onderwijs en in de kleine
plaatsen de uitmoording van het openbaar onderwijs niet te
worden aangetoond. Dat er eenig geldelijk offer van school
besturen moet worden gevraagd, doet niets terzake.
Volgens den heer Donders worden de bezwaren schromelijk
overdreven en ook andere leden spraken in dien geest. Men
heeft het door Burgemeester en Wethouders voorgestelde
een onbeteekenende wijziging genoemd, maar sinds jaren
gaat men stap voor stap achteruit en dan is iedere stap van
groote beteekenis. Door deze voorstellen wordt het aantal
leerlingen per klasse met 10% verhoogd en dat vindt spreker
niet onbeteekenend. Bij zulke groote klassen blijlt wel de
mogelijkheid bestaan om den kinderen iets in te pompen,
maar de karaktervorming en de behandeling van de kinderen
naar hun verschillenden aanleg raken geheel op den achter
grond.
Met den heer Verweij is spreker het volstrekt niet eens,
dat aan het verlangen van ouders naar bijzonder onderwijs
voor hun kinderen moet worden voldaan. Hij zou alleen
openbaar onderwijs toegelaten willen zien en zijns inziens
moeten in het belang van de kinderen de ouders niet de
vrijheid hebben om hun kinderen onderwijs in een verkeerde
richting, onderwijs, dat maatschappelijk niet nuttig is, op
staatskosten te laten geven.
De heer Wilmer voegt spreker toe: wie maakt dat uit?
Spreker wil dat door de meerderheid laten uitmaken. Hij
beweert niet, dat hij de macht heeft om het in te voeren.
De Wethouder heeft geïnformeerd naar het gemiddeld
aantal leerlingen per klasse in Rusland. Spreker kan hem
het getal niet noemen, maar hij denkt, dat het vrij hoog zal
zijn. Dit doet echter niets ter zake. Het is een feit, dat de
opbouw van het onderwijs in Rusland enorm is, als men in
aanmerking neemt, dat men een toestand heeft overgenomen,
waarbij 80% a 90% van de bevolking bestond uit analphabeten,
terwijl men thans reeds zoover is gekomen, dat men de leer
plichtwet heeft kunnen invoeren en het geheele land van een
net van scholen heeft kunnen voorzien. Het zou een onmogelijke
eisch zijn om te verlangen, dat alles ook was bereikt ten
opzichte van de grootte der klassen, maar ook in dit opzicht
beweegt men zich in Rusland daarop komt het aan in
omgekeerde richting als hier. Daar wordt het onderwijs steeds
uitgebreid en wordt er steeds meer geld aan ten koste
gelegd, terwijl het hier voortdurend wordt ingekrompen en
er hier steeds meer op wordt bezuinigd.
Spreker hoort den heer van Es zeggen, dat de leerplichtwet
ook hier te lande bestaat. Hij noemt dat kinderachtige nonsens;
trouwens, als die wet r.iet bestond, zou zij op dit oogenblik
niet worden ingevoerd.
Zoo is de toestand hier al geworden. De boel is hier aan
het achteruitgaan, op elk gebied in het oog loopend; alle
kinderachtige smoesjes en uitvluchten helpen daaraan niet,
terwijl de toestand in Rusland met reusachtige schreden voor
uitgaat. Het noemen van andere landen door den Wethouder
zegt spreker heel weinig; de vraag is, of men hier vooruit
of achteruit gaat; of het in andere landen beter of slechter
is dan hier, moet men in die andere landen weten en daar
erover vechten; tenslotte is het een troost, wanneer anderen
het nog slechter hebben, maar dat is voor spreker geen
reden om achteruitgang hier te aanvaarden.
De heer Groeneveld wees er reeds op, dat ten aanzien van
de verplaatsing der scholen Haverstraat het zwaartepunt ligt
in de zich aanmeldende leerlingen; ook in eigen kring en
familie heeft spreker herhaaldelijk gezien, dat besliste voor
standers van het openbaar onderwijs alleen om de groote
inconveniënten, verbonden aan den grooten afstand naar
bepaalde scholen, hun kinderen naar een bijzondere school
zonden. Tusschentijds doet men dit niet zoo gauw, maar als