174 MAANDAG 9 MEI 1932. Opheffing en stichting van openbare scholen. (Vos e.a.) onderwijs voor hun kinderen, want verschillende factoren kunnen daarbij van invloed zijn. Een tweede argument van den Wethouder was, dat men de leerlingen goed over andere scholen kan verdeelen. Spreker heeft echter juist betoogd, dat hij dit betwijfelde. Als derde argument voerde de Wethouder aan, dat bij niet opheffing van de meisjesschool de bezuiniging, welke deze voorstellen moeten brengen, belangrijk zou worden ver minderd. Spreker geeft dat toe, maar hij acht het bezwaar, aan de opheffing van deze school verbonden, van zoo groot gewicht, dat hij aan een bezuiniging op deze wijze niet wil medewerken. Dat spreker tegen de splitsing van de school aan de Aalmarkt zou zijn, alleen omdat hij waardeering heeft voor het hoofd dier school, is onjuist. Zelfs met geen woord heeft hij daarover gesproken. Hij is tegen de splitsing, omdat hij in het intact houden van de school ziet een prikkel om tijdig met den bouw van een nieuwe school een begin te maken. Sommige leden hebben in twijfel getrokken, of er wel behoefte bestaat aan een dergelijke school, maar die heeren vergeten, dat is binnengekomen een adres van ouders, ge- teekend voor 200 leerlingen, waarin een school in de Thor- beckestraat wordt gevraagd. Alleen om te doen uitkomen, dat de toestand aan de Aal- marktschool tijdelijk moet zijn, heeft spreker zich tegen de splitsing verklaard. Wanneer die school intact blijft, kan men beter zien, dat dit een tijdelijke toestand moet zijn en zal men daarom eerder moeten overgaan tot den bouw van de zoozeer ge- wenschte en noodige school aan de Thorbeckestraat. Volgens den Wethouder zal het bestuur van een bijzondere school, bij terugloopend leerlingenaantal die school ook wel opheffen, maar spreker heeft als voorbeeld genoemd een school, die in 1930 156 leerlingen had en op 1 Januari 1931 zelfs maar 144 en die aanspraak maakte op 1 of 2 boven tallige leerkrachten, maar het bestuur dacht er niet aan die school op te heffen. De heer Tepe vraagt of dit schoolbestuur in dezelfde om standigheden verkeert als het gemeentebestuur ten aanzien van deze school. De heer Vos kan dat natuurlijk niet uitmaken; van de omstandigheden van de bijzondere schoolbesturen kan spreker geen kennis riemen. De heer van Eecke heeft verschillende cijfers genoemd, die onmogelijk zijn te controleeren, waarvan de conclusie moest zijn, dat bij deze reorganisatie de klassedeeler zou worden opgevoerd tot 34, maar dat wil nog niet zeggen, zooals de heer van Eecke blijkbaar meende, dat er. in elke klasse maar 34 leerlingen zouden zitten. Op het oogenblik zijn er bij het openbaar onderwijs al 43 klassen met meer dan 34leerlingen; wanneer de klassedeeler wordt opgevoerd, dan zal men klassen krijgen, die ver boven de 40 leerlingen zullen uitkomen. De Wethouder acht dat niet zoo'n groot bezwaar; hij wees ten minste op verschillende landen, waarin die getallen nog veel hooger zijn dan 40, b.v. op Frankrijk met 50 a 60, vroeger 100. In Frankrijk is men dan tenminste verstandiger ge worden en is men van 100 teruggegaan tot 50 a 60. Spreker hoopt, dat men in Nederland verstandig zal blijven in dit opzicht, want het is duidelijk, dat men klassen van 45 wel kan onderwijzen, maar de opvoeding, waarbij elk kind meer in het bijzonder, individueel, moet worden beschouwd en be handeld, lijdt daaronder. Er zou misschien nog meer te zeggen zijn, maar spreker verwacht niet, dat iemand alleen door deze debatten bekeerd zal worden. Bij de stemming straks zal wel blijken, dat die precies dezelfde uitkomst zal geven, als zij geweest zou zijn, wanneer vóór het debat was gestemd. Spreker acht het dus het beste, het hierbij te laten. De heer Groenevcld zegt, dat volgens den heer van Es deze voorstellen het gevolg zijn van de geweldige achteruitgang van het openbaar en van de geweldigen toeneming van het bijzonder onderwijs, waarvan hij enkele cijfers noemde, die spreker niet kan controleeren en ook niet onthouden. Spreker heeft hier echter de officieele cijfers van de gemeente zelf; die geven niet den indruk, welken de heer van Es tracht te wekken. Volgens de cijfers van het jaar 1930 zijn de bij zondere scholen blijven staan op 5924, terwijl voor de open bare scholen het aantal is gedaald van 4967 tot 4854, dus niet zoo'n geweldige teruggang! De heer van Es voegt spreker toe, dat hij heeft gesproken Opheffing en stichting van openbare scholen. (Grocneveld.) over de jaren 1924 tot 1931. Spreker doet opmerken, dat alleen de toestand van heden aanleiding kan geven tot het doen van bepaalde voorstellen, niet de toestand van 1924. Spreker onderstelt, dat de heer van Es dit met hem eens zal zijn. De heer van Es voegt spreker toe: neen! Spreker vindt het verstandig, dat de Wethouder zijn voorstellen baseert op den toestand van heden. Naar aanleiding van de opmerking van den heer van Es, dat een van de redenen van den achteruitgang van het openbaar en den vooruitgang van het bijzonder onderwijs is gelegen in de omstandigheid, dat de gezinnen van ouders van leerlingen der openbare school kleiner zijn dan de gezinnen van ouders van leerlingen der bijzondere school, zegt spreker, dat de heer van Es daarin gelijk kan hebben. Het is bekend, dat het geboortecijfer voortdurend daalt en wel over de geheele lijn, want gezinnen met 10 en meer kinderen vindt men niet meer, ook niet in rechtsche kringen. Spreker weet niet met welke bedoeling de heer van Es het hier heeft gelanceerd, maar, als er een conclusie uit te trekken is, dan kan het alleen deze zijn, dat er geen principieel, slechts een gradueel verschil kan bestaan. Er aan herinnerende, dat spreker en de zijnen de bijzondere school aan den Rijnsburger weg overbodig hadden genoemd, zeide de heer van Es: wacht maar eens af, als de school klaar is, zult gij eens zien hoe goed zij bevolkt is! Daarmede heeft de heer van Es niets nieuws verteld, want spreker heeft, toen de aanvrage voor die school in den Raad behandeld werd, voorspeld, dat die school veel kinderen zou trekken tengevolge van haar gunstige ligging. De ouders, die in de omgeving van die school wonen, behoeven hun kinderen niet meer naar een school in de stad te sturen, zoodat dezen niet meer den overweg en den gevaarlijken Stationsweg moeten passeeren. Deze school zal veel kinderen trekken, ook kinderen, die er niet thuis hooren, van ouders, die het niet zoo prin cipieel nemen op onderwijsgebied en die hun kinderen er heen zullen sturen, omdat zij dan aan veel minder gevaar zijn blootgesteld. Dat verwachtte spreker reeds toen die aanvrage hier behandeld werd; de heer van Es vertelt daarmede spreker niets nieuws; wanneer echter in die wijk een openbare school gebouwd was, zou die even goed zijn volgeloopen. Volgens den heer de Reede is er geen bevoorrechting van het bijzonder onderwijs. De sociaal-democraten hebben zich wel neergelegd bij de pacificatie, maar de geheele regeling is bevoorrechting van de bijzondere scholen. De rechterzijde wenscht scholen met bepaalde richting, door de overheid te betalen. De sociaal-democraten wenschen echter geen school met bepaalde richting, maar neutrale, anders gezegd, rich- tinglooze scholen; dat is geheel wat anders. Zij willen de overheidskassen niet aanspreken om bepaalde richtingen te steunen; zij willen neutraal onderwijs. Men zou misschien hiertegen kunnen aanvoeren de door partijgenooten en geest verwanten van spreker te Heerlen gestichte school, waarvan men zou kunnen zeggen, dat die van sprekers richting is, die men ook door de overheid laat betalen. Het is evenwel nog de vraag, of het onderwijs op die school een bepaalde richting heeft; spreker veronderstelt, dat het zeer zeker wel neutraal zal zijn. Daarmede staat vast, zelfs de heer de Reede zal dat niet kunnen betwisten, dat de geheele regeling is bevoorrechting van een bepaalde confessioneele richting uit de overheidskas, wat bij de sociaal-democraten niet be staat. Dan heeft men ook het zeldzame geval meegemaakt, dat de heer van Eecke hier iets heeft gezegd, maar spreker heeft nog niet kunnen begrijpen, waar deze heen wil. Met zijn amendement, om de stichting van een openbare school te doen afhangen van de stichting van een bijzondere, kan spreker niet meegaaner moeten scholen gesticht worden naar behoefte, dit moet niet van iets anders afhangen. De Wethouder heeft in zijn rede niets gezegd, wat spreker nog niet had gehoord, in de onderwijscommissie; iets nieuws heeft de Wethouder er niet aan toegevoegd. De Wethouder heeft spreker niet bevredigd en geen behoorlijke oplossing gegeven van de vraag, waar de kinderen van de school Haverstraat B heen moeten; spreker vindt het geen oplossing om kinderen uit de Kanaalstraat of de Rijndijkstraat naar de school Duivenbodestraat te zenden; dat is een afstand van bijna een half uur gaans; daartegen heeft spreker toch bezwaar. Nu kunnen de schoolhoofden wel veronderstellen, dat dit geen gevaren met zich brengt, maar spreker ziet die gevaren wel. Misschien zullen de kinderen, die eenmaal op deze school gaan, erop blijven gaan, ook al wordt zij verplaatst, maar ten aanzien van de kinderen, die voor het eerst naar school moeten, staat volstrekt niet vast, dat de ouders dan hen weer naar de school Duivenbodestraat zullen zenden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 12