bedoeld in art. 205 der Lager-Onderwijswet 180. De, in bet kalenderjaar 1931, vastgestelde, aan andere gemeenten te betalen uitkeeringen ter zake van de getaxeerde waarde van ter reinen en gebouwen van bijzondere scholen voor lager onderwijs, die door kinderen uit deze gemeente werden bezocht, vereischen op den dienst 1931 eene uitgaaf van ƒ2.100. De post is geraamd op ƒ1.920. Volgn. 449. Teruggave van schoolgelden 500. Yan de voor „bijzonder gewoon lager onder wijs" ontvangen schoolgelden moet een bedrag van 500.worden gerestitueerd. De post is voor „memorie" geraamd. Volgn. 449a. Belooning van plaatsvervangende hoofden aan scholen voor bijzonder gewoon lager onderwijs, ingevolge art. 33, 2e lid, der Lager Onderwijswet 192019.44 In verband met het Raadsbesluit d.d. 5 Maart 1928 (Ingekomen Stukken No. 52) moest aan het bestuur van de bijzondere school aan den Heerensingel No. 27 een bedrag van 19.44 worden uitgekeerd wegens belooning van het plaatsvervangend hoofd dier school, over het tijdvak van 10 t/m 23 December 1931, berekend naar 500.per jaar. Toevoeging aan de begrooting van boven- staanden post met de daarachter vermelde som van ƒ19.44 is dientengevolge noodig. Volgn. 450. Rente van geldleeningen ten laste van Èoofdstuk VIII 7 komende181.02 Zie de toelichting bij volgn. 383. Volgn. 452. Bijdragen aan besturen van bijzondere scholen in de kosten van het bijzonder vervolgonderwijs, bedoeld in art. 102 der Lager Onderwijswet 19207.438.91 In verband met de goedkeuring door Gede puteerde Staten van de gemeenterekeningen over de jaren 1926, 1927 en 1928 werden bij Raadsbesluit d.d. 8 Juni 1931 (Ingekomen Stukken Nrs. 134 en 135) de aan de besturen van bijzondere scholen over die jaren toe te kennen bijdragen in de kosten van het bij zonder vervolgonderwijs vastgesteld. Vermits 1926 het laatste jaar was van eene driejarige periode, als bedoeld bij art. 102, 3e lid, der Lager Onderwijswet 1920, moesten de bijdragen over dat jaar worden verminderd tot het bedrag, hetwelk noodig was tot goed making van de over dat tijdvak werkelijk ge maakte kosten. Op grond van een en ander moest over 1926 alsnog worden uitgekeerd ƒ1.997.21, terwijl een bedrag van ƒ314.91 in de gemeentekas werd teruggestort. De bijdragen over 1927 en 1928 werden in totaal respectievelijk vastgesteld op 6.012.05 en 5.629.65. De totaal-uitgaaf op dit volgnummer be draagt ten slotte 1.997.21 ƒ6.012.05 -f- 5.629.65 13.638.91. De op 6.200.— uit getrokken post dient derhalve met ƒ7.438.91 te worden verhoogd. Zie de verhooging van volgn. 100 der ont vangsten met 314.91. Volgn. 453. Vitkeering aan gemeenten ingevolge art. 104, tweede lid, der Lager Onderwijswet 1920 401.80 Voor kinderen uit deze gemeente, die het bijzonder vervolgonderwijs in andere gemeen ten hebben gevolgd, moet in verband met de vaststelling in het kalenderjaar 1931 van de bijdragen in de kosten van dat bijzonder onderwijs, bedoeld in art. 102 der Lager Onder wijswet 1920, op het dienstjaar 1931, ingevolge art. 104, tweede lid, van bovengenoemde wet, een bedrag van ƒ401.80 worden uitgekeerd. Aanvulling van den voor „memorie" uitge trokken post met ƒ401.80 is derhalve noodig. Volgn. 455. Vergoeding ingevolge art. 100 der Lager Onderwijswet 1920 aan besturen der bijzon dere scholen, welke voor Rijksvergoeding in aan merking komen, voor aan die scholen verbonden boventallige onderwijzers24.66 De uitgaven op dit volgnummer overtreffen de beschikbaar gestelde som van ƒ11.100 met ƒ24.66. Volgn. 456. Vergoeding aan schoolbesturen als bedoeld in art. 101, negende lid, der Lager Onderwijswet 1920437.59 Over de jaren 1926, 1927 en 1928 moest ter zake van bovenbedoelde vergoeding voor het bijzonder uitgebreid lager onderwijs alsnog een bedrag van 1.728.59 in totaal worden uit gekeerd. Zie de toelichting bij volgn. 442 der uitgaven. Vermits ingevolge Raadsbesluit van 28 Sep tember 1931 aan voorschot op de vergoeding over 1931 in totaal ƒ5.609.werd uitgegeven, bedraagt ten slotte de uitgaaf op dit volg nummer 7.337.59, d. i. ƒ437.59 meer dan is uitgetrokken. Volgn. 457. Vergoeding van de kosten van instandhouding van bijzondere scholen, bedoeld in art. 101 der Lager Onderwijswet 1920 7.925.74 In overeenstemming met het medegedeelde bij de verhooging van volgn. 443 moest alsnog voor het uitgebreid lager onderwijs worden uitgekeerd over 1926 ƒ4.321.60, over 1927 2.597.07 en over 1928 2.722.07, tezamen ƒ9.640.74. Voorts bedroeg het, ingevolge Raadsbesluit van 28 September 1931, toegekende voorschot op de vergoeding, bedoeld in art. 101 der Lager Onderwijswet 1920, over 1931 in totaal 10.285.—. De totaal-uitgaaf op dit volgnummer be draagt derhalve 9.640.74 -f- 10.285. ƒ19.925.74, zoodat aanvulling van de beschik baar gestelde som van 12.000.met 7.925.74 noodig is. Wegens over de jaren 1925 tot en met 1927 te veel genoten vergoeding werd een bedrag van ƒ1.329.48 in de gemeentekas teruggestort. Zie de verhooging van volgn. 106 der ont vangsten met dat bedrag. De afrekening ter zake van het bijzonder lager onderwijs over de jaren 1926, 1927 en 1928 vereischt derhalve op den dienst 1931 eene hoogere uitgaaf van ƒ56.113.60 (zie de verhooging van de volgnummers 442, 443, 452, 456 en 457). Hiertegenover staat een terugontvangst van 3.890.97 (Zie de verhooging van de volgnrs. 98, 100 en 106, terwijl in verband met te ver wachten uitkeeringen van andere gemmeenten ingevolge de artikelen 86 en 104, eerste lid der Lager Onderwijswet 1920, de volgnrs. 94, 95, 102 en 103 met respectievelijk 4.100. ƒ3.700.ƒ3.300.en 4.700.of tezamen ƒ15.800.kunnen worden verhoogd. De hoogere uitgaven ad 56.113.60 over treffen derhalve de hoogere ontvangsten ad 19.690.97 (ƒ3.890.97 15.800) met 36.422.63, welk bedrag echter ruimschoots wordt gedekt door de som van 52.000.welke op den post „Onvoorziene Uitgaven" is gereserveerd ter bestrijding van nog door de gemeente aan de besturen van bijzondere scholen over vorige jaren te betalen vergoedingen, ingevolge art. 101 der Lager Onderwijswet 1920. Volgn. 458. Vitkeering aan gemeenten inge volge art. 104, eerste lid, der Lager Onderwijs wet 1920 123.03 De uitgaven ter zake van het bijzonder uit gebreid lager onderwijs vereischen op het dienst jaar 1931 eene uitgaaf van 223.03; de post was op 100.geraamd. Zie de toelichting bij volgn. 444 der uitgaven. Volgn. 460. Vitkeering aan andere gemeenten in de aan schoolbesturen te betalen vergoeding, bedoeld in art. 205 der Lager Onderwijswet 1920 142.51 De uitkeering aan andere gemeenten inge volge bovengenoemd wetsartikel vereischen op den dienst 1931 voor het uitgebreid lager onder wijs eene uitgaaf van 692.51. Aanvulling van den op 550.uitgetrokken post met 142.51 is derhalve noodig. Zie de toelichting bij volgn. 446 der uitgaven. Volgn. 461. Rente van waarborgsommen, ge stort door besturen van bijzondere scholen 177.51 De uitgaven op dit volgnummer bedragen 2.077.51; geraamd was 1.900. De definitieve vaststelling van eenige waar borgsommen tot een hooger bedrag, dan aan vankelijk was bepaald, heeft deze overschrijding veroorzaakt. Volgn. 463. Teruggave van schoolgelden 210.96 Van de voor „bijzonder uitgebreid lager

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 4