43
Rijndijk, met de op die bermen ter weerszijden van den weg
staande 93 icpe- en 43 kastanjeboomen, alsmede een gedeelte
bestrate grond, talud en water, een en ander kadastraal
bekend gemeente Leiden, sectie O, Nis 110, 64 en 1081
(ged.), groot 41 Aren.
De Hoofdingenieur van den Rijkswaterstaat heeft verzocht
om, in afwachting van de totstandkoming van de overeen
komsten in zake de wegverbetering en den verkoop van de
bermen c. a., reeds thans machtiging te willen verleenen tot
het van rijkswege rooien van de boomen aan de Noordoost
zijde van den weg, op de bijgevoegde kaart in rood aan
gegeven. Het is hiervoor n.l. thans, nu de boomen nog niet
in blad staan, het meest gunstige tijdstip. Bovendien kan
dan de verbreeding van den eigenlijken rijweg van 4 tot
6 Meter, welke zeer urgent is, onmiddellijk na de rooiing
van de boomen door het Rijk plaats hebben.
Met het oog hierop bestaat er o. i. geen bezwaar tegen
de machtiging tot het rooien reeds nu te verleenen.
Wij vatten deze gelegenheid aan om Uwe Vergadering
tevens voor te stellen de boomenrij aan de Zuid westzij de
van den Hoogen Rijndijk, tusschen de Wilhelminabrug en
de Roomburgerbrug, te rooien. Een verbetering ook van het
weggedeelte, ter plaatse van deze boomen, is momenteel in
onderzoek. Dit weggedeelte is zoo smal, dat auto's enz.
elkander daar slechts moeilijk kunnen passeeren. Door het
verwijderen van de boomen kan in dezen toestand voorloo-
pig eenige verbetering worden gebracht.
In overeenstemming met het advies van de Commissie
van Fabricage geven wij Uwe Vergadering mitsdien in
overweging te besluiten:
a. aan het Rijk, in afwachting van het totstandkomen
van de overeenkomsten in zake de verbetering van den
Hoogen Rijndijk en den verkoop van bermen c. a. ter
plaatse, machtiging te verleenen tot het van rijkswege doen
rooien van 65 iepe- en kastanjeboomen aan de Noordoost
zijde van den Hoogen Rijndijk, tusschen de Roomburgerbrug
en de grens van de gemeente Zoeterwoude;
b. van gemeentewege de boomenrij aan de Zuidwestzijde
van den Hoogen Rijndijk, tusschen de Wilhelminabrug en
de Roomburgerbrug, te doen rooien.
Aan deii Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 84.
Leiden, 31 Maart 1932.
Op de begrooting voor den dienst 1932 werd voor „Subsidie
aan de Gemeentelijke Oommissie voor Maatschappelijk Hulp
betoon" 220.500.en voor „Steun aan uitgetrokken
werkloozen" 150.000.geraamd, terwijl de post „Werk
verschaffing aan werkloozen" voorshands voor Memorie werd
uitgetrokken. Voor deze doeleinden is derhalve op de be
grooting in totaal beschikbaar ƒ370.500.De uitgaven over
1931 hebben bedragen:
subsidie Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk
Hulpbetoon280.000.
werkloozen steun (en wachtgeldregelingen)185.000.
werkverschaffing15.000.
te zamen 480.000.
of 100.000.meer dan voor 1932 werd geraamd.
Hoewel de uit dezen hoofde voor 1932 benoodigde sommen
ook thans nog niet met juistheid zijn te ramen, kan toch
wel worden aangenomen, dat in elk geval op een totale
uitgaaf van 580.000.moet worden gerekend. Ook andere
posten zullen, naar het zich thans reeds laat aanzien, tegen
vallers opleverenb.v. de ontvangstposten „Marktgelden"
en „winst Openbaar 'Slachthuis" (in verband met Uwe be
sluiten van 15 Februari en 7 Maart 1932, Ingek. Stukken
nis 27 en 42) en de uitgaafposten „Subsidie aan Werklozen
kassen" en „Renten van geldleeningen".
Een berekening van de mogelijke mee- en tegenvallers
gaf een nadeelig verschil aan van f 225.750.waarbij
nog werd aangenomen, dat voor het belastingjaar 1932/33
(inkomenjaar 1931) de opcenten op de gemeentefondsbe
lasting de geraamde opbrengst van 390.000.zullen be
reiken, en dat de raming van de winst der Lichtfabrieken
zal kunnen worden gehandhaafd.
De opbrengst van een eventueele salariskorting (als gevolg
van het door de Staten-Generaal aangenomen wetsontwerp
inzake een tijdelijke korting op de rijksuitkeeringen aan de
gemeenten en de provinciën) stellende op rond 100.000
hetgeen voor 1932 aan den ruimen kant is, blijft er nog
een tekort over van rond 125.000.
Intusschen moet deze becijfering, gelijk de Commissie van
Financiën in haar rapport terecht opmerkt, worden be
schouwd als zeer globaal en voorloopig, aangezien het zeer
goed mogelijk is, dat b.v. de uitgaven voor werkloozensteun
zoo'n hoogte bereiken, dat het tekort veel grooter blijkt
te zijn.
Uiteraard moet tijdig worden omgezien naar middelen tot
opheffing' of vermindering van het tekort. Zeer tot ons
leedwezen kan verhooging van belastingen niet achterwege
blijven.
Evenals de Commissie van Financiën is ons College van
oordeel, dat onder de gegeven omstandigheden de opcenten
op de vermogensbelasting, die thans tot een getal van 15
worden geheven, het eerst voor verhooging in aanmerking
komen.
Wij stellen Uwe Vergadering derhalve voor deze opcenten
op het bij de wet toegelaten maximum van 50 te brengen,
waardoor een meerdere opbrengst van ƒ25.000.zal
worden verkregen. Aangezien het eerstvolgend belastingjaar-
op 1 Mei aanvangt, dient het daartoe strekkend raadsbesluit
spoedig' te worden genomen.
Als verdere middelen tot versterking va,n de inkomsten
zou ons College, in overeenstemming met de grootst moge
lijke meerderheid van de Commissie van Financiën, voors
hands in aanmerking willen brengen:
invoering van een tijdelijken crisistoeslag van 20% op de ver
makelijkheidsbelasting (opbrengst 12.500.hetgeen dient
plaats te hebben door verhooging van de in art. 6 der
heffingsverordening genoemde bedragen;
verhooging van de hondenbelasting (opbrengst ƒ4.000.
invoering van leges op bouwvergunningen naar rato der
bouwkosten en eenige verdere wijzigingen van de leges-
verordening (opbrengst 5.000.
Ten aanzien van de motiveering van deze maatregelen
kan ons College zich geheel aansluiten bij de Commissie van
Financiën, zoodat wij ook ten volle hare bezwaren deelen
tegen verhooging van de opcenten op de gemeentefonds
belasting.
Een ontwerp tot wijziging van de verordening op de ver
makelijkheidsbelasting voegen wij mede reeds ter vaststelling
hiernevens, terwijl wij de wijziging van de legesverordening
zoo spoedig mogelijk bij U aanhangig hopen te maken.
De wijziging van de hondenbelasting, die eerst op 1 Januari
1933 kan ingaan, zal te zijner tijd bij U worden ingediend.
De Commissie van Financiën vestigt er aan het slot van
haar rapport nog de aandacht op, dat door bovenstaande
maatregelen het voorloopig berekende tekort nog niet geheel
zal zijn weggewerkt; er ontbreekt, zelfs indien de meerdere
belastingopbrengst voor 1932 over een vol jaar had kunnen
worden genoten, nog een som van 80.000.
Echter mag, naar zij verder schrijft, ook rekening worden
gehouden met de resultaten van bezuinigingsmaatregelen in
verband met de U bekende bezuinigingscirculaire, en des
noods zou een beroep op de algemeene reserve kunnen wor
den gedaan, hoewel dit laatste slechts ingeval van noodzaak
mag plaats hebben, vermits de algemeene reserve met het
oog op het ongetwijfeld moeilijke jaar 1933, thans zooveel
mogelijk in stand moet worden gehouden.
Met betrekking tot de hieronder afgedrukte invorderings
verordeningen merken wij op, dat bij raadsbesluit van 28
October 1873 (Gem.blad No. 2) een algemeene verordening-
op de invordering der opcenten op de hoofdsom van 's Rijks
directe belastingen werd vastgesteld; voor de invordering
van de opcenten op de personeele belasting en op de ge-
mcentefondsbelasting werden later echter afzonderlijke ver
verordeningen vastgesteld (Gemeentebladen Nis. 9 van 1927
en 16 van 1931), zoodat de algemeene verordening thans
feitelijk slechts geldt voor de opcenten op de grondbelasting
en op de vermogensbelasting. Het komt ons, in overeen
stemming met de na 1873 gevolgde practijk, gewenscht voor,
ook ten aanzien van de opcenten der beide laatstgenoemde
belastingen aparte invorderingsverordeningen in het leven te
roepen, gepaard gaande uiteraard met intrekking der alge
meene verordening.
Onder mededeeling, dat de noodige wijzigingen van de
gemeente-begrooting te zijner tijd kunnen plaats hebben,
geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging te besluiten
A. vast te stellen de volgende verordeningen:
1. VERORDENING,
regelende de heffing van opcenten op de hoofdsom der Ver
mogensbelasting te Leiden.
Artikel 1.
Ten behoeve van de gemeente Leiden worden, te beginnen
met 1 Mei 1932, op de hoofdsom der Vermogensbelasting
50 opcenten geheven.