23 gebouw met rijwielbergplaats c.a. op het terrein van het gesticht „Endegeest" voor do som van 83.000.te betalen uit de middelen van het Afschrijvings-en Vernieuwingsfonds dier inrichtingen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 55. Leiden, 25 Februari 1932. Het door Uw mede-lid, den heer J. J. van Stralen, inge diende voorstel, luidende: „Ondergeteelcende stelt den Baad voor de bepaling in het „steunreglement, dat losse transportarbeiders slechts gedurende dagen per jaar steun hunnen ontvangentijdelijh buiten „werhing te stellen werd in Uwe Vergadering van den 21en December 1931, zonder hoofdelijke stemming in handen van ons College gesteld om praeadvies. Voorop stellende, dat het treffen van een regeling, als door den heer' van Stralen voorgesteld, op grond van de verordening betreffende den Gemeentelijken Dienst voor Sociale Zaken, tot de bevoegdheid van ons College behoort, als zijnde de uitvoering van het Reglement, bedoeld in artikel 3 dier verordening, zijn wij echter gaarne bereid ons standpunt met betrekking tot de losse transportarbeiders aan Uwe Vergadering uiteen te zetten. Tot juist begrip der zaak is het noodig Uwe aandacht te vestigen op het bijzondere karakter van het werk van de losse transportarbeiders. De arbeid, door deze categorie van arbeiders verricht, bestaat in hoofdzaak in het lossen van kolen, aardappelen en dergelijke massa-artikelen. Zoodra een lossing heeft plaats gehad, is ook het werk geëindigd. Zij hebben dus geen patroon en in tegenstelling met de overige transportarbeiders, zooals koetsiers, loopknechts, chauffeurs enz. werken zij niet in vast dienstverband. Zij voorzien in hun onderhoud door los werk en de werkloosheid, die na afloop van het werk intreedt, is dus even onvermijdelijk als normaal. Bij de vaststelling van de belooning, die zij voor hun arbeid ontvangen, is daarmede rekening gehouden. Op grond van een en ander is in November 1930 door ons College, naar analogie van het daaromtrent in het reglement van de werkloozenkas van den Oentralen "Bond van Transportarbeiders bepaalde, een wijziging aangebracht in het Reglement op de Steun verleening, hierin bestaande, dat losse transportarbeiders eerst voor steunverleening in aanmerking komen, indien zij in een kalenderweek tenminste 3 dagen werkloos zijn. Om diezelfde reden was ook de steun voor de losse trans portarbeiders beperkt tot 42 dagen per jaar (18 dagen in het eerste halfjaar en 24 dagen in het tweede halfjaar). Met het oog op de verminderde arbeidsgelegenheid voor de losse transportarbeiders wegens de ook in het transport bedrijf heerschende slapte en gelet op den door den Minister van At beid, Handel en Nijverheid in 1931 verlengden trek- kingsduur van de werkloozenkas der transportarbeiders, hebben wij echter aanleiding gevonden, overeenkomstig het advies van de grootst mogelijke meerderheid van de Sub commissie voor de Steunverleening, de uitkeeringsperiode voor den steun met 100 te verhoogen en mitsdien te bepalen, dat deze 84 dagen per jaar steun kunnen ontvan gen en wel 42 dagen in elk halfjaar, met dien verstande dat, indien gedurende het eerste halfjaar minder dan 42 dagen steun wordt genoten, het resteerende aantal dagen alsnog gedurende het tweede halfjaar geldig blijft. Verder te gaan leek ons niet gewenscht. In verband met deze door ons getroffen regeling geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging het voorstel van den heer van Stralen als afgedaan te beschouwen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 56. Leiden, 25 Februari 1932. Wij hebben de eer Uwe Vergaderiog over te leggen een plan voor den aanleg van een weg tusschen den Rijns- burgerweg en den Maredijk, langs de Zuidoostzijde van den Leidschen Hout. Op de bij dit voorstel overgelegde teekening, gemerkt A, is dit plan nader aangegeven. Zooals uit deze teekening blijkt, is de breedte vau den weg gesteld op 19.50 Meter in totaal. Ter plaatse van den tegenover den hoofdweg van den Leidschen Hout ontworpen toegang tot dit park is echter een verbreeding geprojec teerd, waarin een beplant gedeelte en een nevenweg van 5 Meter breedte zullen worden aangelegd. Voor den onderhavigen weg is een definitief profiel ge dacht, bestaande uit twee trottoirs, elk breed 2.70 Meter, een rijweg, breed 9 Meter, een ruiterpad van 1.50 Meter, alsmede twee beplante strooken, elk van 180 Meter breedte. Aangezien evenwel het op den weg te verwachten verkeer vooralsnog niet van grooten omvang zal zijn de weg mondt uit op den Maredijk, welke door zijn geringe breedte en door de beperkte afmetingen van den onderdoorgang onder den spoorweg, thans geen verkeersweg van beteekenis is kunnen voorloopig de rijweg op een breedte van 6 Meter en de trottoirs op een breedte elk van 1.95 Meter worden aangelegd, terwijl de beplante strooken elk een breedte van 3.30 Meter zullen verkrijgen. Ongeveer 70 Meter benoorden den Rijnsburgerweg is ten gevolge van de bestaande eigendomsverhoudingen over een lengte van i 20 Meter slechts een breedte van 6 Meter voor den wegaanleg beschikbaar. Gelet op het vooralsnog te ver wachten weinige verkeer, zijn wij van oordeel, dat voorloopig in deze plaatselijke versmalling kan worden berust. De rijweg kan hier een breedte krijgen van 4,20 Meter met aan weerszijden een trottoir van 0,90 Meter. Nabij den Maredijk zal langs de zuidzijde van den weg, waar deze grenst aan een terrein, dat volgens hetontwerp- uitbreidingsplan voor plantsoen is bestemd, een sloot worden gegraven, welke door twee duikers in verbinding zal staan met de slooten van den Hout en langs den Maredijk. De ver binding van den ontworpen weg met den Maredijk is gedacht door middel van een dam met duiker. De kosten van den onderhavigen wegaanleg zouden, met het oog op de resultaten van de in den laatsten tijd gehou den aanbestedingen, kunnen worden geraamd op 100.000. Intusschen is nader alsnog de mogelijkheid gebleken deze kosten tot een geringer bedrag terug te brengen, en wel door voor de rijwegen voorloopig te volstaan met een ge walste puinfundeering en, in plaats van tegeltrottoirs, met koolasch verharde voetpaden aan te brengen. Wij meenen, dat met deze wijzigingen, waardoor de kosten met 20.000. verminderd en derhalve op ƒ80.000.gesteld kunnen worden, op het oogenblik genoegen kan worden genomen. Ofschoon aanleg van den onderhavigen weg thans niet dringend noodzakelijk kan worden geacht, zoo zou uitvoe ring daarvan in verband met den aard van de werk zaamheden, welke een betrekkelijk hoog percentage aan arbeidsloonen medebrengt, naar ons gevoelen ter bestrij ding van de werkloosheid zeer wenschelijk zijn. Intus schen zijn wij van oordeel, dat hiertoe, gelet op het hooge bedrag der kosten en met het oog op de bestaande financieele omstandigheden, welke een groote soberheid ver- eischen, alleen mag worden besloten, indien het werk bij wijze van werkverschaffing met Rijkssubsidie kan worden uitgevoerd, waardoor tevens de kosten van steunverleening verlichting zullen ondergaan. Zooals uit de stukken blijkt, heeft de Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw ons reeds de toezegging van zoodanig subsidie gedaan. In het bedrag der kosten van rond ƒ80 000.is naar raming begrepen een bedrag van i ƒ48.500.— uitsluitend voor arbeidsloonen, zoodat bij uitvoering van het werk op den boven bedoelden voet, aannemende, dat het Rijk een subsidie van 50 zal verleenen, een bijdrage van 24.250. zal worden ontvangen. In afwachting van de definitieve vaststelling van het percentage van het Rijkssubsidie kan genoemde som van 48.500.voorloopig geheel van den post voor Onvoorziene Uitgaven worden afgeschreven als bijdrage aan hoofdstuk VI van den Kapitaaldienst, op welk hoofdstuk een post voor de uitvoering van het werk moet worden uitgetrokken. Zoodra het bedrag van de Rijksbijdrage bekend is, kan de post voor Onvoorziene Uitgaven daarmede weer worden versterkt. Op dezen post is nog een bedrag van ƒ67.680. beschikbaar. Op grond van het bovenstaande geven wij, met ver wijzing overigens naar de in de Leeskamer neergelegde stukken, Uwe Vergadering in overweging door vaststelling van den overgelegden begrootingsstaat een bedrag van 80.000.ter beschikking te stellen ten behoeve van den aanleg van een weg tusschen den Rijnsburgerweg en den Maredijk, voorzoover mogelijk uit te voeren bij wijze van werkverschaffing met Rijkssubsidie, zulks op de door den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw gestelde voorwaarden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 5