MAANDAG 25
JANUARI 1932.
25
Gemcentchegrootingverpachting baggerwerk.
(Mandeis e.a.)
kregen. Waar bovendien de financieele draagkracht van die
beide inschrijvers zeer zeker gunstig is, mag van den regel,
dat het werk aan den laagsten inschrijver wordt gegund, niet
worden afgeweken. Ook om, wanneer eenmaal een inschrijving
heeft plaats gehad, te gaan marchandeeren met een of anderen
bekende en dezen het werk te gunnen, is een practijk, welke
eigenlijk niet door den beugel kan, vooral wanneer op den
laagsten inschrijver zoo weinig te zeggen valt als in dit geval.
Spreker zou het dan beter vinden een nieuwe aanbesteding
te doen plaats hebben. Hij kan zich dan ook met dit voorstel
van Burgemeester en Wethouders niet vereenigen.
De heer Wilbrink wijst er op, waar de heer Schüller de
invoering van het eigen beheer-systeem heeft bepleit en met
cijfers heeft trachten aan te toonen dat dit, zoo niet voor-
deeliger dan toch niet schadelijk voor de gemeente en buiten
gewoon voordeelig voor den werknemer is, dat men met
niets zoo gemakkelijk kan goochelen als met cijfers en dit
ook hier is geschied. De heer Schüller grondt zijn cijfers op
een rapport, dat door den Directeur van den Reinigingsdienst
in Juni of Juli van het vorige jaar is uitgebracht, maar hij
vergeet te vermelden het nadere rapport van dien Directeur,
waarin er de aandacht op wordt gevestigd, dat de producten,
welke worden verkregen, o. a. de pootaarde, belangrijk in
prijs zijn gedaald en dus met de prijzen, welke hij heeft
berekend, voor de toekomst geen rekening mag worden ge
houden. De heer Schüller laat die prijzen ongerept, want,
als hij dat niet doet, valt de berekening van den Directeur
ten aanzien van het eigen beheer in elkander. Indien de
prijzen van de pootaarde naar beneden gaan, wat reeds is
gebeurd, en er is weinig perspectief voor den afzet van die
artikelen, dan kloppen de cijfers in het rapport van den
Directeur van Juni 1931 niet meer met de feiten. Nu mag
de heer Schüller aan de hand van die cijfers zeggen, dat het,
wat de loonen en de kosten der sociale lasten betreft, tusschen
de gemeente en den pachter wel een verschil maakt van een
kleine 4000.maar dat er toch alle reden voor de gemeente
is om het werk aan zich zelf te houden, omdat zij niet ten
koste van de arbeiders mag bezuinigen, doch men dient toch
op het volgende te letten. Indien de Directeur in Juni 1931
een rapport heeft uitgebracht en de toestanden hebben zich
sindsdien gewijzigd in dien zin, dat de prijzen der producten
zijn gedaald, dan is de Directeur niet verantwoordelijk met
zijn salaris voor een eventueel tekort, als zijn berekening
later niet klopt, zoodat het niet hem, doch de gemeente geld
kost, maar het spreekt van zelf, dat een pachter bij het
maken van zijn berekening geen rekening kan houden met
den toestand van Juni 1931, doch zich daarbij moet baseeren
op den toestand van het oogenblik, waarop de inschrijving
plaats heeft, n.l. December, en dan is het heel begrijpelijk,
dat hij met zijn begrooting komt boven die van den Directeur.
Juist voor dit werk wil spreker niet beginnen met uit
voering in eigen beheer. In het rapport wordt gesproken van
onwerkbaar weer, hetzij met regen, hetzij met wind, hetzij
met vorst, maar nu weet iedereen, die op dit gebied bekend
is, zeer goed dat, als de loonen vaststaan, het juist bij een
werk als dit veel eerder onwerkbaar weer is dan wanneer
men pas loon krijgt, als er wordt gewerkt, of wanneer het
verzuim moet worden ingehaald.
De heer Schüller voegt spreker toe, dat deze weinig ver
trouwen heeft in den Directeur, als hij zoo redeneert. Kan
de Directeur, vraagt spreker, ais de menschen zeggen, dat
het geen weer is om te varen, beoordeelen of dat onjuist is;
kan hij het hun soms voordoen?
De heer Schüller zegt, dat de Directeur de chef is, die
uitmaakt wat gedaan moet worden.
De heer Wübrink antwoordt, dat de heer Schüller blijkbaar
een machtigen invloed toekent aan den Directeur, maar dat
de practijk van het leven aantoont, dat die invloed niet zoo
groot is en dat een particuliere patroon veel meer invloed
kan uitoefenen, b.v. door het den menschen zelf voor te doen,
dan een Directeur van een gemeentelijken tak van dienst.
De heer Groeneveld voegt spreker toe, dat dit een bewering
is. Spreker ontkent dat. Ieder Raadslid weet, dat elke Directeur
in zijn dienst wel een paar menschen heeft, die, als hij ze
kon verwijderen, er onherroepelijk uitgingen, omdat hij niet
weet te bereiken, dat zij hun werk doen, zooals hij dat zou
wenschen.
De heer Schüller vraagt of dat in het particulier bedrijf
niet voorkomt.
De heer Wilbrink antwoordt in bevestigenden zin, maar
voegt er aan toe, dat zulke arbeiders er dan onherroepelijk
uitgaan.
Gemeentebegrootingverpachting baggerwerk.
(Wilbrink e.a.)
Spreker houdt staande, dat het hier een werk geldt, waarbij
men heel gemakkelijk kan simuleeren, dat het op een gegeven
oogenblik geen weer is om te werken.
Spreker hoopt, dat de Raad niet zal besluiten dit werk
in eigen beheer uit te voeren, want naar zijn overtuiging
zou dat aan de gemeente veel meer geld kosten dan in geval
van verpachting.
Er komt bij dat, wat den afzet der producten betreft, de
handel, uitgaande van een overheidsorgaan, alleen dan goed
gaat, wanneer men de zaak in eigen hand heeft en de prijzen
kan stabiliseeren, maar het, als er met de prijzen moet worden
gemarchandeerd, aan een gemeentelijk bedrijf stug loopt.
Spreker boort vragen: waarom? Hij verwondert zich over
die vraag van de zijde van de sociaal-democraten, die steeds
het minste vertrouwen stellen in de ambtenaren en in Burge
meester en Wethouders en zelfs de kleinste dingen door den
Raad willen laten beslissen.
Een Directeur van een gemeentelijk bedrijf kan niet bij
het afzetten van zijn producten aan verschillende personen
verschillende prijzen in rekening brengen, een methode, welke
wel door een particulier in toepassing kan worden gebracht.
Men zou daarvoor de noodige contróle missen enerdefiaude
door in de hand werken. Het is ontwijfelbaar waar, dat men
onder die omstandigheden zeer betrouwbare personen moet
hebben om de juiste lijn te trekken. Nu kan men wel zeggen,
dat de Directeur iets dergelijks zelf behandelt, maar in den
regel zal deze het aan zijn ondergeschikten moeten overlaten.
De Directeur van de Gemeentereiniging te Leiden zal niet
zelf op stap gaan om connecties te zoeken voor den afzet
der producten; als hij dat doet, lijdt het bedrijf er onder.
Vooral geldt dit dus van ondergeschikte ambtenaren. Doet
de gemeente dit in eigen beheer, dan is zij verplicht een vasten
prijs en een vasten afzet voor haar producten vast testellen.
Dit is geen bijzonder wantrouwen in de ambtenaren;spreker
gelooft veel minder wantrouwen in de ambtenaren te hebben
dan aan de overzijde gebleken is en wil er van uitgaan dat
het ambtenarencorps te Leiden uit zeer betrouwbare elementen
is samengesteld, maar aan den anderen kant is het vooreen
ambtenaar bijzonder moeilijk om inderdaad koopman te zijn
waar die moeilijkheden ongetwijfeld bestaan en het bedrijf
naar zijn aard er zich minder toe leent in handen der over
heid gelegd of gehouden te worden, moet men vasthouden
aan het oude systeem en weer tot verpachting overgaan.
Wat nu betreft de vraag, of dit zal moeten worden opge
dragen aan den heer Kuyf of aan den laagsten inschrijver,
in het algemeen is spreker er bij openbare verpachting voor
om de hand te houden aan gunning aan den laagsten inschrij
ver; er kunnen evenwel natuurlijk onder alle omstandigheden
redenen zijn om hem te passeeren; daarbij behoeven niet
alleen financieele overwegingen te gelden. Spreker wil echter
op die vraag eerst het antwoord van den Wethouder af
wachten.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel
van den heer Bergers, luidende:
DÜndergeteekende stelt de Raad voor om alsnog het bagger
werk en de uitvoering van bijkomende werken te gunnen
aan de laagste inschrijver, voor de door hem ingeschreven
prijs, op de voorwaarden door de gemeente gesteld."
Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en kan derhalve
een onderwerp van beraadslaging uitmaken.
De heer Splinter zegt, dat de heer Schüller zijn ontevreden
heid heeft betuigd over de wijze van behandeling van zijn
voorstel, dat hij eindelijk op 22 Januari, nadat het in November
was ingediend, gedrukt heeft weten te krijgen. De heer
Schüller weet echter heel goed, dat het de bedoeling was, dat
voorstel bij de begrooting te behandelen; daarmede nam hij
trouwens ook genoegen. Spreker kan dus ook niet helpen, dat
dat voorstel niet eerder behandeld is.
De heer Schüller had er bezwaar tegen, dat het niet gedrukt
is rondgezonden, zooals alle voorstellen.
De heer Splinter zegt, dat dat nooit gebeurt met voorstellen,
staande de vergadering ingediend, zooals ook dit.
De heer Schüller zegt, dat het voorstel van de rechterzijde
bij het voorstel tot aanvaarding van de Rijkssteunregeling
voor werkloozen ook tusschentijds ingediend is, n.l. des
Zaterdags; des Maandags lag het al gedrukt hier.
De heer Splinter zegt, dat dat voorstel niet staande de ver
gadering is ingediend; dat van den heer Schüller wel en
daarom is het niet afgedrukt, niet omdat de heer Schüller