18 MAANDAG '25 JANUARI 1932. (Voorzitter e.a.) 4°. Nader adres van de Buurthuurdersvereeniging »de Rooi", in zake vermindering van de huurverhooging, opgelegd door de Vereeniging tot Bevordering van den Bouw van Werkmans woningen. De Voorzitter stelt namens Burgemeester en Wethouders voor, dit adres tegelijk met het rapport, bedoeld in het voorstel- Wilmer, te behandelen. De heer Kooistra vraagt door wie het rapport, waarbij Burgemeester en Wethouders dit adres willen doen behandelen, zal worden samengesteld. Hij onderstelt, dat voor dat doel een commissie is benoemd, maar aangezien de Raad daar omtrent niets heelt vernomen, verzoekt hij eenige mede- deeling dienaangaande. De Voorzitter zegt, dat er een vergissing schijnt te bestaan, ook bij de buurthuurdersvereeniging ten aanzien van het hier genomen besluit. Er is n.l. nooit voorgesteld of besloten een commissie in te stellen, maar spreker kan deri heer Kooistra in zooverre geruststellen, dat een onderzoek is ingesteld, naar aanleiding waarvan een rapport is opgemaakt; dat is nu in handen gesteld van de huurdersvereeniging, ter bespreking. Binnenkort hoopt het College dat rapport ter bespreking in den Raad te brengen. De heer Kooistra meent, dat wèl besloten is tot instelling van een commissie; spreker verkeerde in de veronderstelling, evenals naar spreker meent elk Raadslid, dat medegedeeld is, dat daarin ook zou zitting nemen een bestuurslid van de huurdersvereeniging; wanneer dit niet zoo was geweest, dan zou spreker zeer zeker een voorstel dienaangaande ingediend hebben. Spreker meent, dat een commissie benoemd moet worden tot het onderzoeken van deze zaak. Het College stelt dat zeer gemakkelijk voor. Spreker is het er niet mee eens, dit maar over te laten aan het College, dat dan een briefje stuurt aan de huurdersvereeniging en zegt: wij zullen er wel antwoord op krijgen. Wat heeft er in dien brief gestaan? Het gaat toch maar niet aan, na een bespreking als men hier heeft gehad, om te trachten te voorkomen, dat er een geschil ontstaat, dat ernstige gevolgen na zich kon sleepen, te handelen zooals men nu gedaan heeft. Spreker verwacht zeer zeker niet, dat het College maar eens een briefje zou sturen, maar dat het een onderzoek had ingesteld. Spreker kan er geen genoegen mee nemen, dat het College er zich aldus van afmaakt. De Voorzitter zegt, dat in het voorstel van den heer Wil- mer geen sprake was van het instellen van een commissie. Het College heeft zich natuurlijk gedragen naar dat, door den Raad aangenomen, voorstel, volgens hetwelk aan den Raad zal worden overgelegd een rapport te dezer zake; het College is bezig dat te maken, maar de heer Kooistra vergist zich, als hij meent, dat besloten is een commissie te benoemen, want dat is heb geval niet. De heer Wilmer zegt, dat de Raad in het door hem inge diende voorstel de wenschelijkheid heeft uitgesproken, dat een nader onderzoek zou worden ingesteld naar de vraag, of de toegepaste huurverhooging inderdaad noodzakelijk was. Hoe dat onderzoek zou plaats hebben, werd in het voorstel niet gezegd; dit werd overgelaten aan de competentie van Burge meester en Wethouders, die het voorstel hadden uit te voeren. Er stond in het voorstel niet, dat een commissie moest worden ingesteld, maar er stond evenmin in, dat dit niet mocht. Het College had dat uit te maken. Uit hetgeen spreker den heer Kooistra heeft hooren zeggen heeft hij den indruk gekregen, dat er geen onderhoud heeft plaats gehad met een deputatie uit de huurders. Nu stond niet uitdrukkelijk in het voorstel, dat een dergelijk onderhoud moest plaats hebben, maar bij de gehouden besprekingen is wel zeer duidelijk naar voren gekomen, dat de Raad het wensche- lijk vond, dat een deputatie uit de huurders werd gehoord. De heer Goslinga zegt, dat Burgemeester en Wethouders het voorstel van den heer Wilmer hebben opgevat, zooals deze het heeft uiteengezet. Zaterdag j.l. is het voorloopig rapport in sprekers handen gesteld en nu gaat er een afschrift naar het bestuur van de huurdersbuurtvereeniging ter kennis neming en met de vraag, of het aanleiding geeft tot op- of aanmerkingen. Mocht dit laatste het geval zijn, dan zal het bestuur worden uitgenoodigd om in een conferentie die op- of aanmerkingen te bespreken. De heer Kooistra zegt, dat het hem spijt, dat hij den heer Wilmer zoo slecht heeft begrepen. Men moet blijkbaar voor zichtig zijn, als de heer Wilmer een voorstel doet. Benoeming e.a. (Kooistra e.a.) De heer Wilmer voegt spreker toe, dat deze het voorstel toch heeft kunnen lezen. Spreker geeft dat toe, maar toch zal hij voortaan voorzichtig zijn, indien de heer Wilmer zich in de discussie mengt. Sprekers bedoeling was, dat de Raad zich zou uitspreken over de wenschelijkheid van het benoemen van een commissie, waarin dan mede zitting zouden hebben leden van de huurders buurtvereeniging en welke deze ernstige kwestie zou onder zoeken. Op het genomen besluit kan hij nu niet meer terug komen; Zooals de heer Goslinga mededeelde, zal het bestuur van de huurdersbuurtvereeniging een exemplaar van het voor loopig rapport ter kennisneming ontvangen, maar spreker hoopt, dat het daarbij niet zal blijven en met eventueele op- of aanmerkingen van de zijde van dat bestuur door Burge meester en Wethouders ernstig rekening zal worden ge houden. Bovendien vraagt spreker of het College spoedig een mededeeling omtrent deze aangelegenheid aan den Raad wil doen. Spreker heeft duidelijk willen doen uitkomen, dat de wijze van handelen, welke hier is gevolgd, zijn instemming niet heeft. De heer Wilmer zegt, dat de heer Kooistra bij de behande ling van deze zaak al zeer voorzichtig was en in het vervolg niet nog voorzichtiger behoeft te zijn dan toenhij heeft toen verklaard, sprekers voorstel niet te aanvaarden en zelf een voorstel ingediend; toen dat was verworpen, heeft hij zich met sprekers voorstel vereenigd, omdat er niets anders meer was. De heer Kooistra was toen blijkbaar voorzichtiger dan hij nu nog weet. Verder verloopt deze zaak op het oogenblik precies op dezelfde wijze, als wanneer er een commissie zou zijn ingesteldnu het bestuur van de huurdersvereeniging dit schrijven ontvangen heeft spreker legt hierop den nadruk, om geen verkeerde voorstelling bij de betrokkenen te wekken kan dit een onderhoud hebben, hetzij met den Wethouder, hetzij met het College; daarin kunnen alle bezwaren naar voren ge bracht worden en daaruit zou wellicht weer een nader onderzoek dan kunnen volgen. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. Aan de orde is alsnu I. Benoeming van een tijdelijk leeraar in de lichamelijke oefening aan de Kweekschool voor onderwijzers en onder wijzeressen. (Zie Ing. St. No. 7.) DeVoorzitter verzoekt den heer van Tol, mevrouw Braggaar de Does, den heeren van der Reijden en van Eecke het stem bureau te vormen. Wordt benoemd met 27 stemmen de heer A. Schwantje, terwijl 1 stem van onwaarde was. De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor de genomen moeite. (De heer de Reede komt ter vergadering.) II. Staat van af- en overschrijving op de hegrooting, dienst 1930, van het College van Vrouwen-Kraammoeders. (Zie Ing. St. No. 8.) Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt deze staat van af- en overschrijving goedgekeurd. III. Rekening, dienst 1930, van het College van Vrouwen- Kraammoeders. (Zie Ing. St. No. 8.) Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt deze rekening goedgekeurd. IV. Begrooting, dienst 1932, van het College van Vrouwen- Kraammoeders. (Zie Ing. St. No. 8.) Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt deze begrooting goedgekeurd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 2