MAANDAG 25
JANUARI 1932.
35
Regeling schoolartsen.
(Koole.)
stukken en adviezen der verschillende instanties. Hij kan er
bij zeggen, dat de verschillende stukken, welke naar aanleiding
van de adviezen der verschillende instanties zijn opgevraagd
o. a. de verordeningen uit met Leiden gelijkstaande ge
meenten en welke aan de commissie zouden worden toe
gezonden, in de leeskamer hebben ontbroken. Het was wel
frappant, dat spreker, in de commissie zijnde, moest ver
nemen, dat de heer Reimeringer van die stukken en adviezen
der verschillende instanties en van die verordeningen uit andere
gemeenten geen kennis had genomen. Verder bleek spreker,
dat verschillende commissie-leden dat evenmin hadden gedaan.
In verband met dit alles heeft spreker zich afgevraagd ol
er nu wel gesproken kan worden van een ernstige bespreking
van zijn voorstel en van dat van Dr. Horst. Men is begonnen
in de commissie critiek op zijn voorstel uit te oefenen, terwijl
de commissie-leden niet eens wisten, dat de adviezen der
verschillende instanties en de verordeningen uit met Leiden
gelijkstaande gemeenten wezen in de richting van een vol-
ambtenaar-schoolarts. Van Leeuwarden, Groningen, Tilburg,
Breda en den Bosch zijn de gegevens opgevraagd, maar al
deze plaatsen hebben een vol-ambtenaar-schoolarts; dat
wisten die commissie-leden niet. Het heeft spreker dan ook
zeer gegriefd een dergelijk voorstel te moeten behandelen,
terwijl de verschillende commissie-leden geen notie hadden
van de hun toegezonden gegevens.
Inspecteur Baak komt in zijn rapport tot de conclusie.dat
hoofdonderwijzers en dokters allemaal ruzie-zoekende menschen
zijn; de verhouding tusschen den vol-ambtenaar-schoolarts
en het schoolhoofd zal niet goed zijn, omdat het hoofd zich
verschillende opmirkingen van den schoolarts niet aan zal
laten leunen, waardoor ruzie zal ontstaan, hetgeen niet in
het belang van het kind zal zijn. De heer Baak meent den
tegenwoordigen toestand op de scholen gerust redelijk te
kunnen noemen; er mankeert wel iets aan, uitbreiding van
den dienst is zeer gewenscht, benoeming van nog een ver
pleegster is ook goed. Volgens den heer Baak behoort het
hygiënische gedeelte tot een ander departement: er is een
goedwerkerido instelling van Gemeentewerken, waaraan dat
best toevertrouwd kan worden. Spreker wil echter eens aan-
toonen, hoe de ambtenaar van dien dienst werkt. Deze heeft
geadviseerd, de vervanging van oude urinoirs aan de scholen
Zuidsingel en Medusastraat eenige jaren uit te stellen, wat
volgens hem best mogelijk was; de Wethouder heeft dat
advies opgevolgd, blijkens de eerste nota van wijzigingen
op de begrooting. Spreker heeft dat op die scholen onderzocht;
de lucht daar was ondragelijk; zelfs zijn in deze leslokalen
nog W.C.'s zonder waterspoeling; als men die lucht ruikt,
is het of men achterover slaat, zulk een nare, bedompte
atmosfeer hangt daar. Spreker heeft daarvan den Wethouder
op de hoogte gesteld, die daarnaar een onderzoek heeft doen
instellen, met als resultaat een rapport, waarin werd voor
gesteld de bestaande W.C.'s onmiddellijk te verbouwen en
van waterspoeling te voorzien. Van dien dienst, waarop de
heer Baak wijst, is niet veel te verwachten in het belang
van het schoolgaande kirid. Als die ambtenaar meent, dat
daarop bezuinigd kan worden, dan vraagt spreker zich af of
de verzorging van het hygiënische gedeelte bij hem in goede
handen is.
Aan alle instanties, die het College en de Commissie voor
den Geneeskundigen Dienst noodig oordeelden, te hooren, zijn
de volgende 5 vragen gesteld:
»1. Voldoet het tegenwoordig medisch schooltoezicht aan de
verwachtingen, die men bij de instelling van het instituut
heeft gekoesterd?
2. Voldoet het tegenwoordig medisch schooltoezicht aan de
eischen, die men thans aan dit instituut stellen mag?
3. Zoo neen, op welke wijze kan het instituut naar de meenirig
der commissie verbeterd worden?
4. Is met een andere werkwijze van de 4 in functie zijnde
schoolartsen verbetering te verkrijgen of wordt de aanstelling
van een vol-ambtenaar-schoolarts noodig geacht?
5. Zou eventueel kunnen worden volstaan met één schoolarts,
bijgestaan door de beide in functie zijnde schoolverpleegsters
of wordt de aanstelling van meer schoolartsen noodig geacht?"
Oppervlakkig gezien zijn deze vragen in den geest van het
voorstel van dr. Horst. Meri kan wel vragen stellen en als
men die beantwoord wil hebben zooals men dat wenscht, dan
doet men er eenvoudig een memorie van toelichting bij.
Spreker komt tot het rapport van de Plaatselijke School
commissie. De genoemde vragen zijn ter voorbereiding in handen
gesteld van een sub-commissie.
Het uitvoerig rapport dezer sub-commissie is behandeld in
de vergadering van de Plaatselijke Schoolcommissie van 23
Maart 1928, mede bijgewoond door het lid van het College,
Wethouder Mr. Tepe.
Met alle respect voor de capaciteiten van Mr. Tepe, heeft
Regeling schoolartsen.
(Koole e.a.)
spreker zich de vraag gesteld of deze als Wethouder van
Onderwijs daar wel op zijn plaats was.
De Voorzitter doet den heer Koole opmerken, dat hij niet
is uitgenoodigd tot die speciale vergadering, maar dat hij voor
alle vergaderingen van de Plaatselijke Schoolcommissie een
uitnoodiging kiijgt.
De heer Koole had den indruk gekregen, dat de Wethouder
speciaal een uitnoodiging had ontvangen voor het bijwonen
van de besprekingen betreffende het vraagstuk van den vol-
ambtenaar-schoolarts.
Het rapport zegt naar aanleiding van de eerste vraag het
volgende:
De eerste door uw College gestelde vraag moet, gelet vooral
op de Memorie van Toelichting tot de betrekkelijke verordening,
tot stand gekomen in 1906, naar de meening onzer Commissie
bevestigend worden beantwoord.
Volledigheidshalve zij hieraan toegevoegd, dat voornamelijk
de navolgende passage uit bedoelde Memorie van Toelichting
de aandacht trok
spreker heeft, waar hier slechts een deel van de toelichting
wordt gegeven, aan den heer Rosier gevraagd, of hij hem de
toelichting in haar geheel kon verstrekken, maar deze heeft
hem geantwoord, dat dit stuk bij den brand van het stadhuis
was verloren geraakt
»Wij meenden daarom dat allereerst uit het toezicht zou
kunnen worden gelicht, dat op de schoollokalen, waarmede
toch ook andere autoriteiten zijn belast, en dat in de tweede
plaats dat toezicht in hoofdzaak zou kunnen worden beperkt
tot de kinderen, lijdende aan favus en andere besmettelijke
huidziekten, aan besmettelijke oog- en keelziekten. Immers
het zijn inzonderheid deze ziekten, welke gevaar voor den
medescholier opleveren en van gemeentewege behoort er voor
te worden gewaakt, dat gezonde kinderen niet aan de on-
gewenschte aanrakingen met deze kinderen worden blootgesteld.
Terloops worde nog opgemerkt, dat in afwijking met deze
toelichting artikel 3 van de betrekkelijke verordening alge
meen luidt:
Het geneeskundig toezicht bepaalt zich meer in het bijzonder
lot die aandoeningen, welke gevaar of schade kunnen veroor
zaken voor de andere leerlingen zonder die aandoeningen be
paaldelijk te omgrenzen."
Spreker heeft zich afgevraagd, waarom het onderzoek wordt
beperkt tot de besmettelijke ziekte op het hoofd, favus, en niet
uitgestrekt wordt tot andere besmettelijke ziekten, die op de huid
kunnen voorkomen en evenzeer gevaar kunnen opleveren voorde
medeleerlingen. Spreker heeft meermalen gezien, dat kinderen op
de schouders, op den rug en op de beenen vol zaten met
besmettelijke huidaandoeningen. Wanneer die huidschilvers
loslaten en zich verspreiden, leveren zij gevaar op voor be
smetting van anderen. Spreker acht dit onderzoek even noodig
als dat naar ziekte aan oogen en keel. Het is z. i. daarom
gewenscht, wil men besmetting voorkomen, de kinderen bij
het onderzoek geheel te ontkleeden.
De Plaatselijke Schoolcommissie komt tot de conclusie, dat zij
vraag 2 ontkennend moet beantwoorden, daar volgens haar
het bestaande schooltoezicht kan leiden tot excessen, die zij
hierin ziet, dat het physieke leven van het kind niet gewaar
borgd is. Maar welke uitbreiding men ook geeft aan den be-
staanden dienst, of men daaronder ook brengt het hygiënische
gedeelte, het toezicht op de leslokalen, leermiddelen, banken,
het licht in de lokalen, dat kan toch niet waarborgen het
physieke leven van het kind. Dr. Geuken zegt daarover:
«Daarbij komt nog, dat bij de hoogere graden van scoliose
de longen in de vernauwde borsthelft gedrukt worden en
gedeeltelijk atrophieeren, dat is in ontwikkeling achteruitgaan.
Zijn de vormveranderingen, die de borstkas ondergaat, minder
sterk uitgedrukt, dan zullen de longen en de hartwerkzaam-
heid in mindere mate een nadeeligen invloed ondervinden;
men zou dan geneigd zijn dergelijke lichte vormen van scoliose
als van weinig belang te achten, maar, afgezien van den na
deeligen invloed op de physiek, waaraan het scoliotische kind
toch altijd blootstaat, is er nog iets anders waarom het vroeg
tijdig herkennen van een beginnende ruggegraatsverkromming
van het grootste gewicht is. Als het kind volwassen is, zal het
jonge mensch, als zij of hij voor een betrekking in aanmerking
wil komen, dikwijls een geneeskundig onderzoek moeten onder
gaan. Is het aantal adspiranten groot en het beschikbaar
aantal plaatsen klein, dan zullen naar evenredigheid de eischen,
die men bij de keuring stelt, opgevoerd worden, en zij die
min of meer scoliotisch zijn, zullen afgekeurd worden en zich
in hunne verwachtingen bedrogen zien. Juist met het oog op
de maatschappelijke toekomst van het kind, is het van het
grootste gewicht dat zelfs aan den geringsten graad van rugge
graatsverkromming de noodige aandacht wordt geschonken.