34
MAANDAG 25 JANUARI 1932.
Regeling schoolartsen.
(Koole.)
merkte hij, dat men voortborduurde op het stramien van het
voorstel van ür. Horst. Spreker heelt in de Raadszitting van
24 Januari 1930 doen uitkomen, dat hij tegenstander was van
het voorstel van Dr. Horst, met de volgende woorden:
«Sprekers voorstel strekt om een vol ambtenaar-schoolarts
naast de 4 schoolartsen aan te stellen. Het aanstellen van
een vol-ambtenaar-schoolarts in de plaats van de bestaande
4 schoolartsen zou voor de gemeente Leiden minder finan-
cieele offers vergen, doch zou even ontoereikend zijn als de
thans bestaande dienst op het geneeskundig schooltoezicht,
omdat die vol-ambtenaar-schoolarts zijn taak niet naar be-
hooren zou kunnen vervullen. Hij zou ook de werkzaamheden
van de 4 in dienst zijnde schoolartsen moeten overnemen en
daardoor zou van de verwezenlijking van het doel, dat spreker
zich voorstelt, dat het kind lichamelijk geheel zal worden
onderzocht, in de practijk niets terecht komen.
Spreker heeft niet een valsch en onjuist voorstel willen
indienen, omdat hij uitsluitend het oog heeft op het belang
van het schoolgaande kind."
Nu is zeer duidelijk dat de verschillende instanties, die
geroepen zijn om hierover te oordeelen, geen genoegen kunnen
nemen met een vol-ambtenaar-schoolarts alleen; het was ook
sprekers bedoeling, dien aan te stellen, met handhaving van
den bestaanden dienst; de vol-ambtenaar-schoolarts zou dan
krijgen het hygiënische gedeelte, het toezicht op de lokalen
en over de verschillende benoodigdheden in de scholen en
daarnaast een geneeskundig onderzoek over het geheele
lichaam, vooral wanneer de kinderen pas op school komen.
Spreker uit zijn teleurstelling over het lange wachten op het
praeadvies op sprekers voorstel, dat trouwens achterwege
had kunnen blijven, omdat van een ernstige bespreking van
sprekers voorstel absoluut geen sprake is.
Had spreker geweten, dat het zoo zou loopen, dan had hij
aan dr. Horst verzocht zijn voorstel in te trekken. Daaruit
had geboren kunnen worden, dat sprekers voorstel voor een
nader onderzoek en een nadere bespreking in aanmerking
was gekomen, maar daarvan is nu geen sprake geweest. Men
heeft aan de verschillende instanties opgedragen de gegevens,
welke in 1928 waren binnengekomen en reeds waren behan
deld, maar door den noodlottigen brand van het stadhuis
waren verloren geraakt, opnieuw samen te stellen en toen
heeft men die gegevens aan de commissie verstrekt, opdat
deze een oordeel zou kunnen vellen over het voorstel van
dr. Horst.
Aan sprekers voorstel is onrecht aangedaan en hij is twee
jaren van de gelegenheid verstoken geweest om het bij de
begrooting weer in te dienen. Hij hoopt dat, wanneer een
dergelijk voorstel weer aan de orde mocht komen en in handen
van Burgemeester en Wethouders mocht worden gesteld om
praeadvies, het praeadvies in een anderen vorm zal worden
gegoten dan ditmaal is geschied en aan het voorstel meer
recht zal worden gedaan.
De Voorzitter, de heer Burgemeester mr. A. van de Sande
Bakhuijzen, verlaat de vergadering en wordt als voorzitter
van den Raad vervangen door den heer Wethouder mr. A. F.
L. M. Tepe.
De heer Koole, komende tot de toelichting van zijn voorstel,
herinnert er aan, dat hij bij de behandeling van dé begrooting
voor 1930 als zijn bedoeling heeft aangegeven, dat zou worden
benoemd een vol-ambtenaar-schoolarts naast den bestaanden
dienst, hetgeen beteekende, dat het onderzoek der kinderen
zou plaats hebben op de wijze als in de oude verordening
geregeld en dat de nieuw te benoemen functionaris bovendien
de kinderen, die nieuw op school kwamen, in bijzijn van de
ouders zou onderzoeken. De vol-ambtenaar-schoolarts zou dan
in het eerste cursusjaar statistische gegevens verzamelen
omtrent de pas op school komende kinderen. Spreker heeft
daarmede een bepaalde bedoeling. Het is bekend, dat kinderen,
die lijdende zijn geweest aan besmettelijke ziekten, minder
weerstand hebben dan kinderen, die nooit dergelijke ziekten
hebben gehad, en dat zich dit onmiddellijk wreekt bij het
komen in de school.
Wanneer die gegevens zijn verzameld en in een kaarten-
stelsel verwerkt, zal de werkzaamheid van een vol-ambtenaar-
schoolarts in hoofdzaak hierin bestaan, dat hij in de eerste
plaats de verhoudingen van de banken nagaat, omdat het
bankenvraagstuk op het leven van het kind zulk een grooten
invloed heeft. Op den leeftijd, waarop het kind op school
komt, tusschen 5| en 8 jaar, plaatst zich het beenderengestel,
d. w. z. dat het weeks beenderengestel zich aanpast aan de
houding, welke het kind inneemt. Daarover zegt dr. Geuken
het volgende:
«Als, om een andere oorzaak te noemen, de schoolbanken
slecht geconstrueerd zijn, zal ook hierdoor een scheeve hou-
Regeling schoolartsen.
(Koole.)
ding in de hand gewerkt worden. Hetzelfde heeft natuurlijk
ook plaats als een kind bij den aanvang van den cursus in
een juist passende bank geplaatst wordt en bij het einde van
den cursus van dezelfde bank gebruik maakt, terwijl het kind
in dien tusschentijd een tiental c.M. gegroeid is. Voor dit
snelgroeiende kind was bij het begin van het schoo'jaar geen
aanleiding tot scheelzitten, althans wat de bank betreft, tegen
het einde echter van het schooljaar zal het kind, omdat de
bank voor zijn meerdere lengte niet meer deugde, scheef
gaan zitten, omdat hij gedwongen zit.
Is het lokaal te duister, is de verlichting dus onvoldoende,
dan worden de oogen te dicht bij het schrift gebracht, het
kind hangt dan in gebogen houding over zijn werk heen en
geeft daarmede de rechte houding prijs. Is het kind bijziende
en is zijn abnormaal gezichtsvermogen niet voldoende door
een bril gecorrigeerd, dan krijgt men hetzelfde als bij onvol
doende verlichting, vooroverbuigen van het hoofd en romp
en vervolgens scheefheid. Zit een kind, dat recht gevormd is,
in een voor hem goed passende bank, is de verlichting uit
stekend en heeft het normale oogen, dan zal, als eenzelfde
bezigheid te lang wordt voortgezet, het kind vermoeid worden
en ook hierdoor zijn oorspronkelijk rechte houding laten
varen. Zit een kind lang achtereen, wordt niet voor doelma
tige pauzen zorg gedragen, dan gaat het scheefzitten, omdat
de rugspieren vermoeid worden; is de scoliose eenmaal dui
delijk ontwikkeld, dan wordt het spoedig hoe langer hoe erger."
Het is bekend dat men, wanneer de kinderen eenige maan
den op school zijn geweest, ook al zagen zij er vroeger fleurig
en gezond uit, paf staat van hun gelaatskleurverschillende
kinderen maken, wanneer zij vermoeid raken, gebruik van
het achterste steunpunt, waardoor zij onderuit gaan; zij zoeken
een gemakkelijke, rustige houding, die niet goed is; zij ver
vormen hun beenderengestel en wanneer dat lang duurt,
groeit het beenderengestel naar die verkeerde houding. De
vol-ambtenaar-schoolarts moet dus bij het op school komen
zorgen voor een goed passende bank. De kinderen, welke aan
een besmettelijke ziekte hebben geleden, en dus minder weer
standsvermogen hebben, moeten worden z.g. controle-kinde
ren, die de eerste 2 jaar om het jaar geheel moeten worden
onderzocht en herkeurd. Ditzelfde moet geschieden met de
kinderen, die terwijl zij op school zijn een besmettelijk ziekte
krijgen.
Wat het hygiënische gedeelte van zijn taak betreft, dit
moet nadrukkelijk en goed onderzocht wordendaaraan moet
goed de hand gehouden worden. Meermalen zijn leslokalen
ongeschikt, doordat zij te weinig licht krijgen, dat dan dikwijls
ook nog verkeerd valt, waardoor op het bord een schaduw
ontstaat, waardoor verschillende kinderen zeer strrk hun
oogen zullen moeten inspannen om de cijfers en teekens op het
bord te kunnen bestudeeren. Een hoofdfactor is, dat gezorgd
moet worden, dat de kinderen hun oogen niet te veel ver
moeien, om oogafwijkingen te voorkomen.
Zeker zal ook bij alle kinderen in het derde leerjaar weer
een geneeskundig onderzoek over het geheele lichaam moeten
plaats vinden, of de kinderen b.v. niet aan scoliose lijden,
omdat dikwijls is gebleken, dat de ouders niet in staat zijn
die ziekte te constateeren.
Ook in het laatste schooljaar zal een onderzoek moeten
plaats hebbeii, omdat de vol-ambtenaar-schoolarts op grond
van de proeven, welke hij heeft genomen bij het onderzoek,
en van de statistische gegevens, welke hij heeft verzameld,
bij het verlaten van de school ten aanzien van de beroeps
keuze van het kind aan de ouders een advies zal hebben te
geven. Niemand is meer in staat dan hij om aan de ouders
een wenk te geven ten opzichte van de werkzaamheden,
welke passend zijn voor het kind, dat hij 6 jaren onder zijn
toezicht heeft gehad. Niemand is meer in staat dan hij om
het physieke leven van zulk een kind te beoordeelen. Het is
meermalen voorgekomen, dat ouders een advies, dat zij van
een huisarts kregen, in den wind sloegen, maar, als zulk een
advies komt van een vol-ambtenaar-schoolarts, die 6 jaren
achtereen het kinderlijk lichaam heeft onderzocht en den
bouw en de geaardheid van het kind kent, dan volgen de
ouders het wel op en kiezen zij een vak, waarvoor het kind
geschikt is.
Spreker meent in het kort een uiteenzetting te hebben
gegeven van de werkzaamheden, welke bij aanneming van
zijn voorstel tot de taak van den vol-ambtenaar-schoolarts
zullen behooren. Hij komt nu tot de verschillende stukken,
afkomstig van de instanties, welke zijn gehoord, en dan spijt
het hem te moeten spreken tot een Wethouder, die de voor
bereiding van deze nieuw gemaakte verordening niet heeft
medegemaakt. Er wordt namelijk in de stukken geregeld
gesproken van een ernstige bespreking, maar, zooals spreker
reeds in den aanvang zeide, is er van een ernstige bespreking
van zijn voorstel geen sprake geweest, evenmin als van de