MAANDAG 29 DECEMBER 1930. 357 waarin ook anderen dan sociaal-democraten zitten, op dit terrein reeds verschillende maatregelen genomen en uitgevoerd om de werkloozen te helpen; zij hebben daarmede niet ge wacht tot einde Januari. Ten slotte is het niet de schuld van de Leidsche werkloozen, dat de begrooting daar eerder wordt behandeld dan hier; dat dan geen motief zijn om hen te laten wachten, tot eindelijk de begrooting hier wordt be handeld. Die zaak is zeer urgent; de heer van Tol wees er reeds op, en daarvoor dankt spreker hem zeer, dat uitvoering van sprekers voorstel inzake toeslag op de kasuitkeering onmogelijk wordt gemaakt, indien deze motie van orde wordt aangenomen. Spreker wijst op de consequenties daarvan en de verantwoordelijkheid daarvoor. De heer van Tol is een man uit de practijk; die kan dat weten. De heeren Wilmer en van Es staan buiten de practijk en weten er niets van; daarom moet men aan het oordeel van den heer van Tol meer waarde toekennen dan aan dat van de andere heeren. In Amsterdam heeft het College zelfs niet gewacht op een besluit van den Raad. De sociaal-democraten zijn geen tegen standers van samenwerking; wanneer men hen in de ge legenheid stelt die zaak af te doen in conferenties met vak centrales en met Burgemeester en Wethouders, en niet in openbare zitting, dan zullen zij daarvan gaarne gebruik maken. In Amsterdam profiteeren de werkloozen er al weken van en behoeven zij niet te wachten, tot het Burgemeester en Wethouders belieft de begrooting af te doen of de Raads- meerderheid belieft deze voorstellen te bespreken. Deze motie van orde maakt het spreker onmogelijk toe te staan, dat twee van deze voorstellen nader om praeadvies gaan, ter behandeling bij de begrooting; spreker maakt een uit zondering voor zijn voorstel inzake den toeslag op de kas uitkeering, om het daarbij betrokken belang, door den heer van Tol genoemd. Het is dus voor rekening van de heeren, wanneer de belangen van de werkloozen direct geschaad worden door hun optreden. De heer Wilmer zegt, dat het voor hem een onweersproken feit blijft, dat, als men met Januari een anderen toestand had gewild, men volop gelegenheid had gehad om voorstellen in te dienen, waarop Burgemeester en Wethouders praeadvies hadden kunnen uitbrengen. Deze belangrijke aangelegenheid ook het voorstel betreffende den toeslag op de kasuitkee ring kan nu eenmaal niet afgehandeld worden zonder prae advies en, waar dit eerst is gevraagd voor de behandeling der begrooting in Januari, is er geen enkele reden om nu in eens af te dwingen vroeger praeadvies en vroegere behandeling. Bij de behandeling van het werkloozen vraagstuk schijnt men van sommige zijde toch wel wat vergeetachtig te zijn. De sociaal-democraten hebben hun verwondering uitgesproken over deze motie van orde, maar herinnert men zich dan niet, wat in de vorige vergadering is gebeurd? Terecht zeide spreker straks overtuigd te zijn, dat de groote meerderheid van den Raad vóór deze motie van orde zal stemmen, want de Raad heeft reeds in de vorige vergadering, met uitzondering van de sociaal-democraten, daarvóór gestemd, daar zij niet anders is dan de belichaming van een uitspraak van den Raad in de vorige vergadering, toen aan de orde was de vraag, of die voorstellen direct behandeld moesten worden, dan wel of gewacht moest worden tot Januari. Toen is besloten, met alleen de sociaal-democraten tegen, ze bij de begrooting te behandelen. Deze motie behoeft dus niet te verwonderen: daartoe is reeds den vorigen keer door den Raad besloten. Alleen, deze vergadering is door de sociaal-democraten bijeen geroepen om die uitspraak weer te niet te doen. Ieder draagt zijn eigen verantwoordelijkheid en moet voor zich zelf weten, of hij nu anders wil stemmen dan een week geleden. De heer Elkerbout zegt, dat de heer van Eek een woord van protest heeft laten hooren tegen de handelwijze van de rechterzijde, waarvan het gevolg z. i. zal zijn, dat men nu alles uitstelt. Aan wien de schuld echter? In de vorige Raads zitting heeft de heer van Stralen gevraagd om een prae advies op 5 Januari; de Voorzitter antwoordde daarop, dat het niet eerder kon dan 12 Januari en nu kan spreker niet begrijpen, hoe de heer van Eek op datzelfde oogenblik zegt gebruik te zullen maken van zijn recht om een spoed- eischende vergadering bijeen te roepen om deze zaak te beslechten. Spreker begrijpt ook niet, hoe men hierop nu reeds praeadvies kan verlangen. Maandag j.l. zijn deze voor stellen ingediend, Donderdag en Vrijdag waren de Kerst dagen, de Zaterdag is voor de ambtenaren ook als Zondag beschouwd. Alleen op Dinsdag en Woensdag konden de ambtenaren deze zaak dus uitwerken; het was dus totaal onmogelijk in dezen korten tijd van 2 dagen een praeadvies gereed te maken. Wanneer de heer van Eek er op had aan gedrongen de Raadsvergadering niet op 12, maar op 5 Januari te houden, zou hij misschien meer succes hebben gehad dan nu; nu hebben de Raadsleden niets anders dan een gewoon velletje papier, een agenda, waar niets op staat dan enkele mededeelingen. Het gevolg daarvan is, dat de Raad maar carte blanche moet geven en dat maar moet accepteeren, zonder te weten, welke financieele gevolgen daaraan ver bonden zijn. De sociaal-democraten zeggen zoo vaak, dat al dergelijke dingen door gemeenschappelijk overleg tot stand moeten komen, en spreker is dan ook verwonderd, dat zij het niet noodig geacht hebben in de commissie van advies omtrent de aan de orde zijnde voorstellen overleg te plegen, waardoor een goede afwerking van zaken mogelijk had kunnen zijn. Volgens den heer van Eek is de drang der omstandigheden oorzaak, dat men alles op zijde dient te zetten, maar waarom komt men dan zoo laat met dergelijke gedachten Deze voor stellen zijn pas op 22 December aanhangig gemaakt bij den Raad. De opzet van het bijeenroepen van deze vergadering is niets anders dan een groote propaganda-beweging; de heer van Eek heeft zooeven zelf gezegd: doen jullie wat, dan hebben wij toch onzen zin en doe je niets, dan zal de rechter zijde daarvan straks de wrange vruchten plukken. Met andere woorden, bij de verkiezingen zal men daarvan de gevolgen ondervinden. Spreker acht dat geen faire handelswijze. Wanneer men de zaak zuiver stelt en werkelijk het belang der werk loozen voor oogen heeft, dan moet men met elkaar overleggen; dan komt men veel verder dan nu het geval is, nu 9 sociaal democraten in die richting werkzaam zijn. Wanneer de S. D. A. P. een voorstel had gedaan, waarbij ook medewerking was gezocht van enkele andere Raadsleden, dan zou men, gehoord de uitlatingen van den heer van Tol, die eenigszins in die richting ging, wellicht meer kans gehad hebben, dat meer leden van andere partijen zich daarbij zouden aan gesloten hebben. De sociaal-democraten hebben deze zaak, totaal verprutst, wil spreker niet zeggen, maar veronacht zaamd en daarom acht spreker het van zoo groote beteekenis hierover het advies van Burgemeester en Wethouders te kennen, dat hij niet kan ingaan op de voorstellen van de sociaal-democratische fractie. Spreker betreurt ook ten sterkste dat men vanmiddag over deze zaak geen beslissing kan nemen. De heer Schüller: Daar meen je niets van! De heer Elkerbout zegt, dat de heer Schüller dat beter kan weten. Voor spreker is het zelfs de vraag, of het voorstel van den heer van Stralen inzake den toeslag op de kasuitkeering tot uitvoering kan komen, omdat verschillende reglementen van werkloozenkassen zich daartegen verzetten op grond van het feit, dat, wanneer men uitkeering uit anderen hoofde krijgt, dit in mindering wordt gebracht op de uitkeering, die uit de werkloozenkassen wordt gegeven. Wanneer de heer van Stralen nu zegt: wanneer de motie van orde wordt aan genomen, schaadt dit den menschen, dan werpt spreker dit verre van zich, omdat voor hem niet vaststaat de moge lijkheid, dat de menschen daarvan profijt zullen kunnen trekken. In verband met het feit, dat spreker over deze zaak niet voldoende is georiënteerd, zal hij ook vóór de motie van de rechterzijde stemmen. De heer van Stralen verkrijgt voor de derde maal het woord en zegt, dat hij dit van den heer Elkerbout allerminst had verwacht. Ook al zouden deze voorstellen in de com missievergadering zijn gebracht, zooals hij wenscht, dan kan spreker hem wel bij voorbaat de verzekering geven, dat, evenmin als in het College, al heeft dit zich niet tegen deze voorstellen verklaard, daar een meerderheid voor deze voor stellen zou zijn te vinden. Spreker heeft niet in het koffiedik gekeken, zooals de heer Elkerbout nu zegt; hij heeft hier eenige jaren practijk en dat is voldoende om te weten, wat men aan de heeren heeft. Het is dus uitgesloten, al tracht de heer Elkerbout dit te suggereeren, dat dan nu iets voor de werkloozen zou zijn bereikt. De kern van de beschul diging van den heer Elkerbout is: had men dat gedaan, dan was waarschijnlijk daarover nu een beslissing genomen, wat nu niet mogelijk is. Maar zelfs indien spreker fout gehandeld zou hebben, hetgeen echter niet het geval is, door die zaak niet in de commissie te brengen, dan behoeft toch de heer Elkerbout, die toch ook vakvereenigingsleider is, niet te wach ten, tot spreker komt. Is hij dan zoo weinig bekend met dien toestand of hecht hij daaraan zoo weinig waarde, dat hij afwacht, tot een sociaal-democraat daarmede komt? Laat de heer Elkerbout zich daarachter niet verbergen,want iedereen gevoelt, dat dit een klein stukje komedie is. Het gaat niet aan hier op die wijze te suggereeren, als zou spreker in gebreke zijn. De motie van orde van den heer Wilmer c.s. wordt aan genomen met 19 tegen 11 stemmen. Vóór stemmen de heeren Parmentier, Donders, Goslinga,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 7