354 MAANDAG 29 DECEMBER 1930. Zeker niet spreker en de zijnen, die met omlijnde voor stellen komen, maar wel de rechterzijde, welke een orde voorstel indient, waardoor van deze zaaic niets dreigt terecht te komen. Er was alleszins gewettigde reden om deze vergadering bijeen te roepen, omdat de toestand op dit oogenblik veel moeilijker en dreigender is dan eenigen tijd geieden het geval was. Het is geheel iets anders, of men verwacht, dat de toestand ernstig wordt, dan dat de toestand ernstig is. Komen de sociaal-democraten met deze zaak op een tijd, waarop de toestand niet zoo ernstig is reeds in de maand Juni hebben zij op deze kwestie de aandacht gevestigd dan krijgen zij niet veel gehoor en is er geen sprake van, ook al schilderen zij den toestand nog zoo donker af, dat er gezegd zal worden, dat er reden is om voorstellen, die zeer veel geld aan de gemeente zouden kosten, in ernstige over weging te nemen. Indien inderdaad blijkt, dat de toestand zoo ernstig is als spreker en zijn partijgenooten dien hebben afgeschilderd, dan komt men er heel anders tegenover te staan. Spreker is er zich van bewust, dat, als de toestand nog ernstiger wordt, wellicht bij andere leden eerder de geneigdheid zal bestaan om over bezwaren heen te stappen. Spreker erkent volkomen de moeilijke positie van den Wethouder van Financiën, die aan den eenen kant heeft te zorgen voor het evenwicht tusschen de inkomsten en de uitgaven en aan den anderen kant heeft te zorgen, dat er gelden zijn voor de leniging der nooden. Wanneer de nood inderdaad zoo groot is, zal men natuurlijk de schaal eerder doen overhellen naar leniging van den nood en zal de toestand der gemeentefinanciën eenigszins op den achtergrond komen. Op samenwerking in dien zin, dat de sociaal-democraten ten slotte niet, anders mogen doen dan loven en aannemen wat Burgemeester en Wethouders en de andere Raadsleden voorstellen, is spreker niet gesteld; de sociaal-democraten hebben een zelfstandige taak te vervullen. Men verwijt hun voortdurend, dat zij dit doen om een poli tiek fortuintje er uit te slaan; zooals de rechterzijde hier de zaak behandelt, wordt het zeker een politiek fortuintje voor de sociaal-democraten, maar dat hebben zij er niet mee be doeld. Spreker zou oneindig liever willen, dat deze zaak ernstig, spoedeischend werd behandeld. De Raad kan wel spoedig werken, als het noodig is. Degenen, die op het oogenblik gebrek lijden, zijn toch ook voor een belangrijk deel sprekers kameraden; het is dus volkomen natuurlijk, dat bij daarvoor opkomt. Men behoeft daarvoor toch nog geen politieke motieven te hebben. Maar niet alleen het belang van sprekers partij en van het socialisme eischt krachtig optreden tegen de werk loosheid, doch ook dat van de rechterzijde. De sociaal-demo craten verwachten van lichamelijk verzwakte en geestelijk neergedrukte arbeiders geen betere toekomst; die ellende is vooral de vijand van sprekers partij, maar ook van iedereen met het hart op de rechte plaats en, wanneer spreker de ge legenheid opent die zaak spoedeischend te behandelen, dan ontstemt het hem in hooge mate daartegenover een orde voorstel te krijgen. Wanneer Burgemeester en Wethouders hadden gewild, had men hier nu zaken kunnen doen. Het praeadvies op het adres van het P. A. S. was bijna klaar op 22 December, 2 van deze voorstellen zijn gelijkluidend aan dat adres; waarom kon deze zaak dan niet spoedeischend worden behandeld? Spreker wil graag aannemen, dat men die zaak wel ernstig inziet, maar dat moet ook naar buiten blijken en waarom moet men dan tot 19 Januari wachten, tot de begrooting? Dan duurt het nog verscheidene dagen, vóórdat gestemd kan worden; de voorstellen kunnen dus waarschijnlijk pas over een maand effect hebben. Men zit toch midden in den winter, de toestand is reeds ernstig en hoe zal hij niet worden, wanneer er nog vorstwerkloozen bijkomen? Spreker keurt die houding zeer af en protesteert daar namens zijn fractie ten sterkste tegen; dat is geen methode om met de sociaal-democraten tot samenwerking te komen. Wat Burgemeester en Wethouders tot nu toegezegd hebben maakt op spreker niet den indruk, dat men over tuigd is van den ernst van de zaak; in andere ernstige zaken weten Burgemeester en Wethouders wel snel te handelen. Spreker kan deze methode absoluut niet billijken; hieruit gevoelt men niet den ernst, dien deze zaak verdient. De heer Wilbrink zegt, dat volgens den heer van Stralen het niet bekend was, dat de begrooting niet in het begin van Januari zou worden behandeld. Spreker herinnert zich even wel, dat hij den Voorzitter erop gewezen heeft, dat de tijd van voorbereiding voor de Raadsleden zeer kort was. Toen is door den Voorzitter geantwoord, dat de begrooting in Januari 1931 moest worden afgedaan en dat dit niet mogelijk zou zijn, indien de Raadsleden een langeren tijd kregen voor het nagaan van de begrooting, alvorens deze in de secties werd behandeld. Uit die uitlating, welke in den vollen Raad is gedaan, is duidelijk gebleken, dat men er niet op behoefde te rekenen, dat de begrooting in de eerste helft van Januari zou worden afbehandeld, omdat anders aan de Raadsleden wel meer respijt gegeven had kunnen worden voor het be- studeeren van de begrooting. Dit argument van den heer van Stralen is dus niet steek houdend. Spreker gelooft, dat de heer van Stralen iu gemoede wel heeft bedoeld, dat het werkloozenvraagstuk bij de begroo ting zou worden behandeld, maar dat er aandrang van onderen op is gekomen, welken hij niet heeft voorzien. Er is namelijk een adres ingekomen van het Arbeids-Secretariaat, dat de noodige eischen in het belang van de werkloozen stelt, en nu heeft de heer van Stralen zich door een andere groep of door een gedeelte van zijn eigen groep laten bewegen om aan Burgemeester en Wethouders te verzoeken deze zaak spoed eischend te gaan behandelen. Men wil het doen voorkomen, alsof de toestand zoozeer gewijzigd is, maar als er op 1 Januari 1500 in plaats van 1000 werkloozen, waarop gerekend is, zijn, dan beteekent dit alleen een verschil in aantal. Indien met de gangbare rege ling niet kon worden volstaan bij een aantal van 1500 werk loozen, dan kon dat naar de logica van den heer van Stralen ook niet voor 1000 werkloozen. Men moet aannemen, dat de bestaande regeling een eenigszins behoorlijke regeling is, ofschoon er bij degenen, die zich krachtens zulk een regeling zien toegemeten wat zij voor hun dageljjksch bestaan noodig hebben, wel altijd wat te wenschen overblijft. Dit laatste zou bij aanneming van de voorstellen van den heer van Stralen ook het geval zijn. Indien er voorstellen worden gedaan, welke grootere uit gaven voor de gemeente zouden meebrengen, indien zij werden aangenomen, dan moeten de consequenties behoorlijk onder het oog worden gezien. De heer van Eek erkent althans, dat het hier een moeilijk vraagstuk geldt voor den Wethouder van Financiën, d. w. z. ook voor het College en voor de meerderheid van den Raad, welke het College daar heeft geplaatst en mede de verantwoordelijkheid draagt voor den gang van zaken in de gemeente. Die verantwoordelijkheid wil de heer van Eek niet mede dragen, want hij wenscht niet dat een zijner fractiegenooten in het College zitting neemt, maar hij kan niet hebben, dat het College met maat regelen komt, welke hem misschien den wind uit de zeilen zouden nemen. Terwijl de heer van Eek het duidelijk heeft uitgesproken, dat hij in gemeenschappelijk overleg in dezen Raad de gemeentebelangen behartigd wil zien, meent hij hier ten aanzien van de werkloozenzorg een eigen, een afzon derlijke taak te hebben. Hij wil zelf iets doen, omdat het belang van zijn partij en van het socialisme meebrengt, dat deze zaak aan de orde wordt gesteld. Hij heeft dat duidelijk gezegd; hij stelt niet het gemeentebelang op den voorgrond. Noch het College, noch de meerderheid van den Raad heeft te rekenen met het belang van de partijen ter rechter- of ter linker zijde; boven deze beide moet het gemeentebelang domineeren. En dan moet men het onverantwoordelijke, vérstrekkende voorstel, zonder behoorlijke voorbereiding door het College, hier behandelen, alleen omdat de belangen van de partij en van het socialisme dat eischen. De Raad is aan zijn eigen respect verplicht voor dien eisch op dien grond niet uit den weg te gaan, maar zich te houden aan de uitspraak van een week geleden, n.l. dat deze zaak eerst naar Burgemeester en Wethouders gaat om praeadvies. Mevrouw Braggaarde Does zegt, dat een goede samen werking, waarover de heer Wilmer sprak, onmogelijk wordt gemaakt door de handelswijze van de rechterzijde. Wat men nu voorstelt is misbruik maken van zijn macht; men weet vooruit, dat men daardoor het werk der sociaal-democraten onmogelijk maakt. De heer Wilmer acht het overbodig en wil daarmede wachten tot de begrooting, maar is het de heer Wilmer niet geweest, die Burgemeester en Wethouders om maatregelen verzocht heeft, ten einde eten te verstrekken voor de werkloozen? Dit beteekent toch, dat er op het oogenblik een andere regeling getroffen moet worden, want de heer Wilmer is er de man niet naar om dit voor te stellen, wan neer hij niet inziet, dat het absoluut noodig is. Spreekster kan zich niet voorstellen, dat men met deze voorstellen iets ver keerds doet; dit is toch niet zoo heel vreemd, want in Amster dam, Den Haag, Breda, Enschedé is speciale zorg voor de werkloozen voorgesteld, niet alleen door sociaal-democraten, maar ook zelfs door Katholieken, dus geloofsgenooten van den heer Wilmer. Spreekster heeft voor de houding van den heer Wilmer en consorten in dezen geen bewondering. Nu wordt den sociaal-democraten voortdurend verweten, dat zij veranderd zijn en eerst genoegen hebben genomen met behandeling van deze voorstellen bij de begrooting. Maar al zijn zij van meening veranderd, dan beteekent dit nog niet, dat de nood van de werkloozen niet groot genoeg is; de toestand kan wel gewijzigd zijn. Dat is nu ook gebleken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 4