576
MAANDAG 21 DECEMBEE 1931.
dat iedereen zijn krachten in het belang van de gemeen
schap geeft, dat iedereen maatschappelijk werk verricht,
maar, als dat geschiedt bij de werkverschaffing, waarbij de
menschen, ofschoon zij hard werkeitoch gebrek lijden,
dan is dat weerzinwekkend. Terwijl spreker en de zijnen
altijd hebben aangedrongen op het doen verrichten van
nuttig productief werk en Burgemeester en Wethouders
hebben gezegd dat zooveel als in hun macht was te zullen doen,
zal men voor het feit komen te staan, dat, ofschoon er
nuttig productief werk is, dit niet zal worden verricht.
Spreker vraagt of het niet een schande is, dat de demping
van het Levendaal, welke binnenkort zal plaats hebben,
zal worden verricht in werkverschaffing, de meest ongeschikte
en weerzinwekkende wijze, waardoor de arbeiders tegen het
werk worden opgezet. Mag men dat willens en wetens
aanvaarden?
Ging het alleen om die enkele werkloozen, van wie de een
wat meer, de ander wat minder zou krijgen, dan zouden
de sociaal-democraten er nog niet voor zijn, maar dan zou
spreker zich kunnen voorstellen, dat men aldus redeneerde
enkelen moeten er onder lijden, doch dan moet het crisis
comité maar helpen. Spreker kan zich indenken, dat de
Eaad dan zou zeggen: het moet! Maar dat men zich op
deze wijze bindt en onmachtig laat maken om te doen wat
men in het belang van de werkloozen noodig acht
De heer Wilmee merkt op, dat men het overal doet en
hij niet kan inzien waarom men het te Leiden alleen niet
zou doen.
De heer van Eck antwoordt, dat hij het betreurt, als
men het overal elders doet. Hij kan het niet voor zijn ver
antwoording nemen, integendeel, z.i. neemt een ieder, die
er zijn stem aan geeft, een groote verantwoordelijkheid
op zich.
Hetgeen het zwaarst is, moet het zwaarst wegen. Leiden
verkeert niet in zoodanige omstandigheden, dat het Eijks-
subsidie niet kan worden geweigerd. Spreker zegt niet, dat
Leiden weerstand kan bieden aan de eischen, welke moeten
worden gesteld, maar, waar Leiden op dit oogenblik een
tamelijk groote reserve heeft, verkeert het niet in de abso
lute noodzakelijkheid om de Eijksregeling te aanvaarden.
De bewering dat, als dit niet geschiedt, men in het vervolg
minder voor de werkloozen zal kunnen doen, is onjuist.
Leiden behoeft de Eijksregeling niet te aanvaarden en,
als het dit niet deed, zou het daarmede een mooi voorbeeld
geven aan andere gemeenten om geen gevolg te geven aan
de aantrekkelijke lokstem van het Eijk.
In geen geval mogen de gevolgen van de slechte regeling
van Eijk en gemeenten gelegd worden op de schouders van
hen, die ze het minst kunnen dragen. In de toekomst zou
Leiden zich een dergelijke positie niet kunnen veroorloven,
maar meerdere gemeenten zullen er zoo voorstaan. Men
weet niet hoe het met de crisis zal loopenmisschien brengt
zij het einde van het kapitalisme en misschien komt er een
kleine opleving, maar dat de toestand moeilyk zal blijven,
staat vast. De gemeentebesturen zullen een van beide
moeten doen: öf zich overgeven aan het Eijk met verwaar-
loozing van de belangen der arbeiders èf opkomen voor de
belangen an de werkloozen.
Het is hier de vraag, wat men kiezen zal: de zijde der
Eegeering, of die der ingezetenen, die door dezen maatregel
ontzaglijk worden gedrukt. Op dezen tweesprong staat de
Eaad. De geestelijke belangen komen hier in strijd met de
stoffelijke. Het gaat er niet alleen om, of de werkloozen
wat meer of minder zullen ontvangen, maar of men hen
zal brengen in een wanhoopstoestandals men zoo doorgaat,
als men dit aanvaardt en de nood neemt toe, dan wordt
het een ondragelijk wanhopige toestand voor een reeks werk
loozen. Men kan dat gemakkelijk veroordeelen en zeggen:
die geest is verkeerd, maar spreker betwijfelt of allen, die
hier zitten, in dergelijke omstandigheden ook een goeden
geest zouden kunnen bewaren.
In een resolutie van een Eoomsch-Katholieke Vakcentrale
heeft spreker dezer dagen gelezen:
„Hooger en edeler krachten moeten het economisch en
maatschappelijk leven hervormen en de ongebreidelde wer
king der economische machtsfactoren beleidvol maar krachtig
beteugelen door sociale gerechtigheid en liefde".
Het is veel gemakkelijker te bukken voor de Eegeering,
die zooveel sterker is, maar sociale gerechtigheid en liefde
gebieden te staan aan de zijde yan hen, die voor de onder
drukten opkomen. Spreker zou het onverantwoordelijk achten
den nood van zoovelen nog erger te maken en te bukken
voor het Eijk, dat de gemeenten den slechten weg op wil
voeren. De sociaal-democraten weigeren een enkelen stap te
doen in de richting van verslechtering van de positie van
hen, die reeds in moeilijke omstandigheden verkeeren. Leiden
behoeft dat niet te doen, maar zal wel moeten nagaan, of
het dat op den duur zal kunnen volhouden en zal zich in
verbinding met andere gemeentebesturen te weer moeten
stellen; daaruit zullen misschien conflicten met de regeering
geboren worden, maar wat het zwaarst is, moet het zwaarst
wegen. De geestesgesteldheid van een belangrijk deel der
bevolking staat op het spel. Ook bij de rechterzijde zal het
stoffelijke moeten wijken voor het geestelijkede stoffelijke
middelen zijn aanwezig; het geestelijke moet dus zwaar
wegen. In het belang van de groote massa der bevolking
wijst spreker deze Eijksregeling af.
De heer Wilbeink zegt, dat volgens den heer van Stralen
de inleiding tot deze zaak niet gelukkig is geweest; dat is
al voldoende besproken en spreker gaat er dus niet meer
op in. Spreker wil gaarne aannemen, dat men een volgende
keer ook meer gelegenheid zal hebben de zaken tijdig te
bestudeeren.
Wanneer de heer van Stralen echter zegt, dat deze zaak
in de groote commissie niet de behandeling heeft gehad,
die zij noodig had, omdat de arbeidersvertegenwoordigers
niet tevreden waren met de voorbereiding en niet voldoende
op de hoogte, dan is dit bij de besprekingen echter onjuist
gebleken; men mag aannemen, dat toen van de zijde van
het College het woord werd gevoerd, men wel op de hoogte
was; in de subcommissie zijn maar enkele opmerkingen
gemaakt, maar de zaak is door de vertegenwoordigers der
vakcentrales uitvoerig toegelicht. Men kan dus niet zeggen,
dat de vertegenwoordigers van de werkgevers en van de
burgerij, zooals de heer van Stralen de overige leden betitelt,
daarover niet konden oordeelen, omdat zij niet op de hoogte
waren. Euime voorlichting is van weerskanten gekomen en
daarna konden de andere commissieleden beslissen. Nu is
het juist, dat de vertegenwoordigers der vakcentrales één
lijn hebben getrokken, behoudens een afwijking op één
punt, evenals de overige commissieleden deden, door het
voorstel van het College aan te nemen, hoewel de heer van
Stralen zal moeten toegeven, dat al in die commissie erop
is aangedrongen, wat ook door den vertegenwoordiger van
het College is toegezegd, om zooveel als in het raam der
Eijksregeling mogelijk was, bij de Eegeering aan te dringen
op wegneming, zooveel mogelijk, van de verslechteringen in
de Eijksregeling.
De heer van Stealen zegt, dat dit enkele punten zijn.
De heer Wilbeink geeft toe, dat de verscheidenheid van
punten, toen naar voren gekomen, niet zoo groot was als
nu, maar dat ligt ook daaraan, dat hier in het voorstel der
rechterzijde ook punten zijn genoemd, die aan het Crisis
comité niet bekend waren en daar dus onmogelijk besproken
konden worden. Intusschen is men enkele maanden
verder gekomenondanks den spoed, die toen moest worden
betracht, is ook in de behandeling van deze zaak een zekere
malaise ingetreden, waardoor toch die sterke voortgang
van deze zaak niet noodzakelijk was geweest. Wanneer
nu de leden van dat Crisis-comité, beseffende hun taak,
n.l. om te behartigen de belangen der minder gesitueerde
medeburgers, maar ook die der gemeente zelf, en dat
wel in verband met de gemeente-financiën, zich van hun
verantwoordelijkheid bewust, deze beslissing nemen, n.l. dat
men moet gaan in de lijn, door het voorstel van het College
aangegeven, dan is dat niet anders dan handelen naar ver
antwoordelijkheid en naar practischen zin.
De heer van Eck wil ook practisch zijn, natuurlijk, maar
het. is zoo jammer, dat hij dan eigenlijk maar één stap
doet op dien weg, en niet verder; als hij meent, dat dit nu
niet precies ligt in de lijn van de ontwikkeling der maat
schappij, dan is hij niet meer practisch, want hij erkent, dat
in de toekomst de gemeente wellicht in financieele moeilijk
heden zal komen, maar dan zal haar financieele positie ook
zoodanig geschokt zijn, dat de werkloozen daarvan zeer
zeker de dupe zullen worden, veel sterker dan nu, indien
de Eijksregeling wordt aanvaard.
Spreker betreurt het dus, dat de heer van Eck niet verder
kan gaan op dien practischen weg en in deze niet wil
samenwerken met de rechterzijde, om de Eijksregeling te
aanvaarden en de verantwoordelijkheid daarvoor op zich
nemen maar dan ook tegelijk het College aan te sporen,
om met alle kracht van de Eegeering nog het mogelijke
gedaan te krijgen ten bate der werkloozen. De heer van
Eck wil daarvan niets weten, niettegenstaande in Haarlem,
Dordrecht, Arnhem en Almelo, waar sociaal-democraten wet
houder szetels bezetten en dus mede de verantwoordelijkheid
dragen, overal deze Eijksregeling aanvaard wordt. De heer
van Eck zegt den financieelen toestand van die gemeenten
niet te kunnen beoordeelen en schuift dat op het oogen
blik van zich af.
Hij laat dus de verantwoordelijkheid aan een ander over,
maar dan kan hij toch niet met recht en rede een beroep