574
MAANDAG 21 DECEMBEB 1931.
Spreker heeft met genoegen gehoord, dat men zich ver
klaard heeft vóór sprekers voorstel tot het geven van een
toeslag op de kasuitkeeringen; hij hoopt dus, dat de hier
bedoelde verbetering hier eindelijk zal kunnen worden
ingevoerd.
Mevrouw Braggaarde Does zegt het een groot bezwaar
te achten, dat de gemeente bij het aanvaarden van het
Rijkssubsidie haar zelfstandigheid zal verliezen. Zeker, de
gemeente kan het geld heel goed gebruiken, maar op die
manier wordt het te duur verkregen. De gemeente zal haar
vrijheid van handelen moeten missen, zoowel bij de ge
meentelijke steunverleening als bij de werkverschaffing. Dit
blijkt wel uit den tweeden eisch, door den Minister gesteld,
dat Burgemeester en Wethouders een verklaring zullen af
leggen, dat zij op geenerlei wijze hoogere bedragen zullen
geven. Die eisch kan naar spreeksters meening niet worden
aanvaard, want als men dicht bij huis is, kan men de nooden
dikwijls het best waarnemen. Het is Burgemeester en Wet
houders dus verboden iets extra's te doen zonder goedkeuring
van den Minister.
Nu zeggen Burgemeester en Wethouders wel, dat de Rijks
regeling zonder bezwaar kan worden aanvaard, omdat zij
geen noemenswaardige verslechtering tengevolge zal hebben,
maar wat voor het College „geen noemenswaardige ver
slechtering" is, kan voor de betrokken menschen van heel
groot belang zijn. Waar in het algemeen de inkomsten gering
zijn, wordt het bezwaar van een vermindering veel spoediger
gevoeld dan men zich kan indenken.
Reeds bij het eerste voorbeeld, dat Burgemeester en Wet
houders geven en dat betrekking heeft op een gezin zonder
kinderen, zal, indien de Rijksregeling wordt aanvaard, het
steunbedrag met 3.80 worden verminderd, n.l. van 19.15
volgens de gemeentelijke regeling tot 15.35 volgens de Rijks
regeling. Dit is wel een noemenswaardige verlaging en nu
geldt het hier wel een gezin zonder kinderen, maar ook in
gezinnen zonder kinderen blijven de uitgaven voor huur,
vuur en licht hetzelfde.
Verder is een groot bezwaar, dat de leeftijd, waarboven
geen steun meer wordt verleend, is verlaagd van 65 tot 60
jaar. Het is bekend, dat b.v. bij de textielnijverheid tal van
arbeiders boven de 60 jaar werkzaam zijn, en de heer van
Stralen noemde een geval van een textielarbeider, die een
weekloon had van 17.50. Van zulk een loon kunnen de
menschen niet overleggen, zoodat zij verplicht zijn te blijven
arbeiden zoolang het dag is.
Ook met deze verlaging van de leeftijdsgrens kan spreeksters
fractie geen genoegen nemen.
Kostgangers beneden de 21 jaren krijgen volgens de Rijks
regeling geen steun. Spreekster vraagt waarvan die jonge-
menschen dan toch moeten leven. Stelen en bedelen mogen
zij niet en niemand wil hen voor niets in den kost hebben.
Ook wordt geen steun verleend aan kostgangers van 20
tot 30 jaar, wier ouders in de gemeente of in de omgeving
daarvan wonen, als zij korter dan een jaar uit huis zijn.
Dus wanneer deze jonge menschen zonder werk raken,
komen zij ten laste van hun oudeïs; dat acht spreekster zeer
ongerijmd. Het College noemt de wijzigingen, die door aan
vaarding van de Rijksregeling zullen moeten worden aan
gebracht, onbelangrijk, maar dat betwijfelt spreekster. Hoe
gaat het met hen, die na 1 Januari 1931 gehuwd zijn Kan
de gemeente de uitkeering via Maatschappelijk Hulpbetoon
zelfstandig regelen? Waarom moet de verslechtering worden
toegepast op alle werkloozen, terwijl het Rijk toch alleen
subsidie geeft in de uitkeeringen aan bepaalde groepen, n.l.
textielarbeiders en metaalbewerkers? Dat acht spreekster
verkeerd.
Een ander bezwaar is, dat volgens de Rijksregeling vrouwen
in het geheel niet gesteund mogen wordenalleen kan daar
van dispensatie worden verleend ten aanzien van kostwinsters,
hetgeen dus nog niet eens een vaste regeling is. Nu wordt
het zoo eenvoudig en onschuldig voorgesteldhet komt niet
zooveel voor, maar op het oogenblik staan toch 203 vrouwen
ingeschreven bij de Arbeidsbeursspreekster weet wel, dat er
bij zijn, die als werkster staan ingeschreven en dus niet
volledig werkloos zijn, maar daarbij zijn ook geheel werk
loozen, over verschillende vakken verdeeld. Dat is geen
kleinigheid. In werkelijkheid zijn het er echter meer, want
de vrouwen melden zich over het algemeen liever niet bij
de Arbeidsbeurs aan, omdat zij niet georganiseerd zijn. Kan
het College zeggen wat met deze vrouwen, waarvan vele
geen tehuis hebben en op eigen beenen moeten staan, en
geen kostwinster zijn, moet gebeuren? Kostgangsters worden
dus geheel en al uitgesloten. Dit brengt veel gevaren met
zich. De vrouwen, die voorheen op een textielfabriek of een
atelier hebben gewerkt, bezitten nu toch niet ineens be
kwaamheid om huishoudelijk werk te verrichten; daartoe
zijn alle vrouwen toch niet ineens in staat.
Daarbij komt ook dat, waar tengevolge van het ontslaan
van de vrouwen op de fabrieken het aanbod van werk
krachten grooter wordt dan de vraag, van een werkgeefster
niet kan worden verlangd, dat zij ongeschikte, ongeschoolde
krachten zal nemen, terwijl zij de beschikking heeft over
menschen, die het werk behoorlijk kunnen doen, omdat zij
dit geleerd hebben.
Bovendien wil spreekster wijzen op het groote gevaar,
dat deze vrouwen bedreigt, indien dit voorstel van Burge
meester en Wethouders zonder meer wordt aanvaard. Zij
blijven zonder middelen van bestaan, terwijl zij toch moeten
eten en drinken, kleeren moeten koopen en een dak boven
het hoofd moeten hebben. Is men er niet bang voor, dat
die vrouwen den kant opgaan, welken men haar niet
gaarne ziet opgaan? Juist in verband met die zoo hoog
geprezen zedelijkheid, waarvan vele leden gaarne getuigen,
mag weieens worden overwogen, of niet het gevaar ontstaat,
dat huwelijken uit nood worden gesloten, welke later blijken
ongelukkig te zijn.
Dit is een onrecht, aan de vrouwen in het algemeen ge
pleegd, dat spreeksters fractie onder geen voorwaarde kan
aanvaarden. Spreekster wenseht het hier dreigende gevaar
aan de meerderheid van den Raad onder het oog te brengen.
Waar de heerschende werkloosheid een aanklacht is tegen
het kapitalistische stelsel, mogen de vrouwen en de kinderen
daarvan niet de dupe worden.
Al deze aanslagen worden gepleegd om het loonpeil van
de arbeiders naar beneden te drukken en daartegen zal de
sociaal-democratische fractie zich met alle kracht verzetten.
Onder geen voorwaarde mag het Rijkssubsidie worden aan
vaard, te meer omdat de gemeente haar zelfstandigheid
zou verliezen.
De heer Wilher wenseht met nadruk te verklaren, dat
de katholieke raadsfractie het betreurt, dat bij het aan
vaarden van de Rijksregeling verschillende categorieën van
werkloozen in steun zullen achteruitgaan. Zij zou daarin
ongetwijfeld een voldoende reden hebben gevonden omniet
met het voorstel van Burgemeester en Wethouders mee te
gaan, indien zij niet na een zeer ernstig overleg tot de
overtuiging was gekomen, dat in de niet-aanvaarding van
het Rijkssubsidie een nog grooter nadeel zou liggen voor
de gemeenschap, voor de arbeiders en ook voor de werk
loozen zelf. Wil namelijk de gemeente het steunreglement
van het Rijk niet invoeren, dan verliest zij daarmede het
Rijkssubsidie en zal zij een aanzienlijk bedrag aan inkomsten
moeten derven.
Een aanzienlijk bedrag. De heer van Stralen heeft er
Burgemeester en Wethouders op attent gemaakt, dat zij in
de stukken de cijfers niet zoo hebben gegeven, dat zij voor
de gemeente duidelijk spreken. Hetzelfde zou spreker tot
den heer van Stralen kunnen zeggen, n.l. dat hij in zijn
betoog de cijfers niet zoo duidelijk naar voren heeft gebracht
als wenschelijk was geweest. De heer van Stralen sprak van
een „luttel bedrag aan subsidie", dat de gemeente zou
moeten missen. Dat bedrag zou toch in het eerste jaar
60.000.zijn en, als het Rijk meer categorieën van werk
loozen ging rangschikken onder hen, die werkloos zijn ten
gevolge van de crisis-omstandigheden, zou dat bedrag stijgen.
De katholieke raadsfractie acht het niet geraden in dezen
tijd aan de gemeente-huishouding een bedrag van 60.000.
te onthouden.
De heer Knuttel voegt spreker toe, hoe komt gij aan
60.000.het is slechts 39.000.De heer Knuttel kan
dat zelf uitrekenen, als hij bladz. 195 der Ingekomen Stukken
vóór zich neemt.
Wanneer de gemeente een dergelijk belangrijk bedrag
moet derven, moet daarvan onder de tegenwoordige om
standigheden noodzakelijkerwijs het gevolg zijn, dat nog
minder dan thans helaas reeds het geval is, gelden kunnen
worden besteed voor sociale doeleinden. Men zal dan niet
bij het gemeentebestuur kunnen aandringen op het uitvoeren
van werken voor werkverschaffing.
Spreker herhaalt, dat voor de werkloozen zelf het niet-
aanvaarden van het Rijkssubsidie niet gewenscht zou zijn.
Het is zijn innige overtuiging, dat in den loop van het
jaar 1932 zoo eenigszins mogelijk verschillende groote werken
hij denkt o.a. aan de demping van het Levendaal zullen
moeten worden uitgevoerd voor werkverschaffing. De moge
lijkheid daartoe zal worden verminderd, als de gemeente
niet een zoo grooten post wil ontvangen als het Rijk aan
subsidie wil verleenen.
Gezien de financieele lasten, welke reeds op de gemeente
drukken, en gezien de nieuwe sociale verplichtingen, welke
de gemeente in de naaste toekomst zal hebben te vervullen,
waarvoor veel geld noodig zal zijn, veel meer dan de ge
meente bij het aanvaarden van het Rijkssubsidie te harer
beschikking krijgt, durft de katholieke raadsfractie de ver
antwoordelijkheid voor het weigeren van het Rijkssubsidie
niet op zich te nemen. Zij staat in dat opzicht naast de